Als poëzie je bij de lurven pakt

Over Van kop tot teen met Charlotte Van den Broeck en Jeroen Dera (2020), 2e deel in de reeks Woorden temmen van uitgeverij grange fontaine

Poëzie verdient meer aandacht. Niet omdat gedichten nu zo makkelijk te begrijpen zijn of de stijlfiguren zo interessant zijn. Wat mij elke keer weer naar gedichten trekt, is de kans om die ene regel, die ene gedachte tegen te komen die mij raakt. Waardoor ik net wat anders naar de dingen kijk. Die ene woordvolgorde die je met enige jaloezie leest en denkt: had ik dit maar geschreven.

En voor gedichten hoef je niet eens naar een boekwinkel of bibliotheek. Ze liggen (of staan of hangen) gewoon op straat. Elke zichzelf respecterende plaats heeft wel een aantal straatgedichten op de gevels staan. Sinds 2018 schrijf ik op deze blog over die straatgedichten en dan met name die gedichten die mij opvallen, die mij aanspreken, die me bij de lurven pakken.

Toen ik de bundel Van kop tot teen onder ogen kreeg, sprak het achterliggende idee van dit ‘doe-boek’ me dan ook enorm aan. De samenstellers zijn ervan overtuigd “dat je poëzie niet alleen met je hoofd, maar met je hele lichaam kunt lezen”. In deze bundel zijn 30 gedichten van Nederlandstalige dichters verzameld, die de samenstellers geraakt hebben. Bij elk gedicht beschrijven zij in het kort wat opvalt of hoe het hen (soms fysiek) raakt. Zo schrijft Jeroen Dera bij Winterlake van Mischa Andriessen:

“Ik krijg het koud als ik dit lees – keer op keer.”

Dat lichamelijke is doorgevoerd in het hele boek. Bij elk gedicht hoort een onderdeel van het menselijk lichaam, zoals de lippen (in geval van Winterlake), een linkerhand, longen, of het skelet. Tegelijk vormen de verschillende lichaamsdelen de paginanummering van de bundel. Van A – A (lichaam) naar A – O (wijsvinger) en van B – A (rug) naar B – O (weefsel).

De samenstellers willen samen met de lezer ontdekken hoeveel kanten je met een gedicht uit kunt. Na elk gedicht volgen er in blokjes aanwijzingen over het gedicht en wordt de lezer ertoe aangezet om zelf wat met het gedicht te doen. Of zelfs erover te schrijven. De lege pagina na elk gedicht nodigt hier toe uit. Met dit boek richten de samenstellers zich op jongeren en volwassenen vanaf 14 jaar. Ik denk dat de blokjes tekst zeker duidelijk zijn voor deze doelgroep. Tijdens mijn middelbare school jaren had ik ook wel zo’n doe-boek willen hebben.

De vormgeving van de bundel wil ik niet onvermeld laten. De tekst is in verschillende kleuren gedrukt. Samen met de toelichtende blokjes ontstaat zo een duidelijke structuur. Het boekje heeft het formaat van een parallellogram. Misschien niet zo handig in je boekenkast, maar het staat zeker garant voor een wow-effect als je het boek voor de eerste keer in handen krijgt. De boekenlegger in hetzelfde formaat bevat aan de voor- en achterkant een gedicht van beide samenstellers. Het zijn de benen en de voeten van het menselijk lichaam die je op weg helpen.

Dit is met recht een doe-boek dat op school en bij poëzie-workshops zeer goed van pas kan komen. Maar ook de (beginnend) poëzielezer kan hier zelf veel plezier aan beleven. Blader door de bundel totdat je oog valt op een gedicht, een regel of een woord dat opvalt. Lees het gedicht en – als het bevalt of intrigeert – ook de aanwijzingen. Wellicht kom je een tekst tegen die iets met je doet of je – heel misschien – bij de lurven pakt.

Met dank aan uitgeverij grange fontaine voor het recensie-exemplaar.

Proberen te verdwalen

Over Waar een wil is, is geen weg van John Jansen van Galen (2014)

De meeste wandelaars proberen niet te verdwalen. Zij volgen een route op een kaart, in een boekje, in hun GPS of volgen gekleurde paaltjes. De meeste wandelaars zullen ook niet echt verdwalen. Want, zo luidt de bijna gevleugelde uitdrukking, in Nederland kun je niet verdwalen. Maar is dat wel zo? John Jansen van Galen is overtuigd van het tegendeel. Als je maar je best doet, kun je wel degelijk verdwalen in ons kleine kikkerlandje.

En, betoogt de schrijver, verdwalen is helemaal niet zo erg. Oké, het kan “lastig, vervelend, beangstigend soms” zijn, maar het heeft ook een sensatie in zich: “dat je dit in Nederland nog mee kunt maken, een vorm van bevrijding”. De schrijver is zo enthousiast over verdwalen, dat hij er een boek over heeft geschreven, genaamd Waar een wil is, is geen weg.

In korte hoofdstukken beschrijft Jansen van Galen plekken in Nederland waar je al wandelend heel goed kunt verdwalen. Hij put uit eigen ervaring, maar vertelt ook de verhalen van verdwaalde wandelaars in binnen- en buitenland die soms niet meer terugkwamen. Zo is het heel goed mogelijk om te verdwalen in het bos, op zandverstuivingen, in grotten en op het wad. Aan het einde van elk hoofdstuk geeft de schrijver aan een ieder die het verdwalen ook wel eens wil proberen, praktische tips over de besproken plekken.

Het is een hele andere benadering van wandelen en verdwalen. En dat was ook de reden dat ik het boek van de bibliotheekplank pakte. Ik was heel benieuwd. Ik ben namelijk niet zo van het verdwalen. Het gebeurt wel regelmatig, maar onbedoeld. De totale afwezigheid van richtingsgevoel is hier debet aan. Kaarten en boekjes helpen hier niet bij. Zelfs bij een – op de kaart – rechte bosweg, speel ik het nog klaar om van de route af te dwalen.

En op zo’n moment vind ik het zeker lastig en vervelend, maar kon ik tot voor kort altijd terugvallen op de geruststellende gedachte dat verdwalen in Nederland niet mogelijk is. Vroeg of laat kom je altijd weer in de bewoonde wereld terecht. Dat beeld moet ik nu bijstellen. Verdwalen blijkt wel degelijk mogelijk. Als je geluk hebt en je best doet.

Want door verdwalen kun je op de vreemdste plekken terecht komen, doe je nieuwe ervaringen op en het geeft bovenal een bijzonder gevoel:

“Verdwalen roept gevoelens op uit je kindertijd: het is eng maar ook spannend, een beetje angstaanjagend en tegelijk bevrijdend. Je staat er alleen voor. Het geeft een gevoel van beklemming maar ook van ongebondenheid. Je bent aan jezelf overgeleverd, kapitein op je eigen schip. En de wereld ligt voor je open.”

Wie wil dat nu niet? Dus misschien is verdwalen iets dat een nieuwe waardering verdient.

John Jansen van Galen heeft in ieder geval een goede voorzet gedaan en heeft mij bijna over de streep getrokken. De volgende keer dat ik weer eens de weg kwijt ben, bekijk ik de situatie met andere ogen. Ik ben het helemaal met hem eens als hij zegt: “Buiten de gebaande paden is de wereld vol verrassingen.”

2017: Het jaar in boeken

2017 heeft nog een paar dagen te gaan en dan breekt er een nieuw boekenjaar aan. Hopelijk net zo interessant en verrassend als dit jaar. Want tussen de gelezen boeken zaten zeker een paar pareltjes en verrassende ontdekkingen. Tijd voor een terugblik.

In totaal las ik dit jaar 131 boeken, waarmee ik mijn Goodreads Challenge van 130 boeken gehaald heb. De vele uren in treinen en bussen hebben hun vruchten weer afgeworpen. Dit jaar las ik wat minder boeken van vrouwelijke auteurs dan van mannelijke schrijvers. Het voornemen om meer boeken van vrouwelijke auteurs te lezen staat voor volgend jaar wederom.

Uit de genomineerden voor literaire prijzen heb ik dit jaar weer rijkelijk geput. Zo las ik 9 boeken die genomineerd waren voor de Man Booker Prize. Met name De verrader (The Sellout) van Paul Beatty (2015) was een verrassing. Ik moest erg wennen aan de stijl, de humor en de satire, maar geleidelijk begonnen de ideeën en het verhaal me steeds meer te grijpen. Er zijn ongetwijfeld zaken die mij zijn ontgaan, daarvoor mis ik de inside-kennis van de Amerikaanse maatschappij. Desalniettemin een aangename verrassing.

Een andere literaire prijs die dit jaar voor titels zorgde, was de Europese Literatuurprijs (ELP). Het is de prijs voor beste Nederlandse vertaling van een roman, geschreven in een taal van een land dat behoort tot de Raad van Europa. In totaal las ik 11 genomineerde boeken. Het leuke is dat je titels tegenkomt uit landen waar ik anders weinig tot niets uit lees.

Een genomineerd boek voor de ELP dat er voor mij uitsprong was Charlotte (2014) van de Franse Schrijver David Foenkinos. ‘Een boek met adempauzes’ gaf ik als titel mee aan de blogpost erover. Het dunne boekje over het korte leven van de Joodse kunstenares Charlotte Salomon, maakte veel meer indruk dan ik verwachtte.

De trilogie 1q84 (2013) van Haruki Murakami was met 1296 pagina’s veruit het dikste boek dat ik dit jaar las. Het was alweer een tijdje geleden dat ik een boek van de Japanse schrijver las, maar ik wist meteen weer waarom ik zo van zijn boeken houd. Het verhaal zuigt je naar binnen en laat je niet meer los. Ik las het boek tijdens onze fietsvakantie door Zweden, Denemarken en Duitsland en associeer nog steeds de uitgestrekte korenvelden met 1q84.

Al met al las ik boeken die oorspronkelijk in 16 verschillende talen geschreven waren, namelijk Nederlands (53x), Engels (43x), Frans (8x), Duits (5x), Zweeds (4x), Spaans (4x), Noors (2x), Deens (2x), IJslands (2x), Italiaans (1x), Chinees (1x), Pools (1x), Tsjechisch (1x), Japans (1x), Arabisch (1x) en Hongaars (1x). Ik las 18 debuten, 14 verhalenbundels, 2 dystopieën, en 1 reisverhaal.

Een verhalenbundel, dystopie, historische roman en psychologische roman in één is het debuut The Shore (2015) van de Amerikaanse auteur Sara Taylor. Ik kwam het boek toevallig tegen in de bibliotheek, waarbij eerst de voorkant en daarna het verhaal me trok. Het is een bijzondere roman gebleken waarin in 13 verhalen wordt verteld over het leven op The Shore, een verzameling eilanden voor de kust van Virginia. De roman beslaat ruim 250 jaar en reikt tot ver in de toekomst. De voorkant lijkt zo lieflijk maar als je goed kijkt zie je (linksonder) dat het toch wat anders is. Zo is het leven op de eilanden ook.

Het oudste boek dat ik las is Daisy Miller (1878) van Henry James, waarin een jonge Amerikaanse vakantie houdt aan het Meer van Genève. De tegenstellingen tussen de oude wereld (Europa) en de nieuwe (Amerika) in de 19e eeuw worden duidelijk zichtbaar. Ik heb me voorgenomen om meer 19e-eeuwse boeken te lezen in 2018. In mijn kast staat nog een voorraadje.

En wat was nu het beste boek dat ik gelezen heb dit jaar? Er zijn meerdere boeken die strijden om die titel, maar Het kleine leven van Norbert Jones (2015) van Marloes Kemming staat mij nu – 10 maanden nadat ik het las – nog steeds helder voor de geest. Het is een prachtig verhaal over herinneringen, ouder worden, loslaten, schuld, gemis en liefhebben. Mijn recensie lees je hier.

2017 was een mooi boekenjaar. Op naar het volgende. Ik ga weer voor de verrassende pareltjes die ik toevallig tegenkom. En natuurlijk ook voor een deel van de boeken die op mijn nog-te-lezen-lijst staan. Die zijn er niet voor niets opgekomen. Het eerste boek ligt (virtueel) alweer klaar: Het meten van de wereld (2005) van Daniel Kehlmann.

Ik wens jullie een inspirerend en verrassend boekenjaar toe!

 

Een jarenlange weg

Over De woestijn van Jorge Baron Biza (1998)

28 jaar nadat ze de eerste stappen heeft gezet om te scheiden is het dan eindelijk zover. Althans, dat denkt Eligia als ze samen met haar bijna ex-man Arón om tafel zit om de papieren te tekenen. De afspraak verloopt echter heel anders. Arón gooit een glas met zwavelzuur in haar gezicht. Langzaam vreet het zuur de huid en onderliggende structuren weg. Samen met zoon Mario spoedt ze zich naar het ziekenhuis. Dat is het begin van een lange weg langs klinieken. Voor zowel moeder als zoon. Arón pleegt kort na deze aanslag zelfmoord.

Zo begint de nu ook in het Nederlands verschenen roman De woestijn van de Argentijnse schrijver Jorge Baron Biza. De woestijn is gebaseerd op een waargebeurd verhaal, namelijk dat van Baron Biza’s eigen familie. Zijn vader Raúl, een bekend figuur in eigen land, is o.a. schrijver, playboy en politicus. Hij brengt met zijn gezin ettelijke jaren door in het buitenland op de vlucht voor de Argentijnse politiek van Juan Perón. In 1964 giet hij daadwerkelijk een glas met zwavelzuur over zijn echtgenote Rosa en schiet zich kort daarna een kogel door het hoofd.

Hoewel de schrijver het altijd ontkend heeft dat dit een autobiografie was, vertoont het veel overeenkomsten met de – gruwelijke – werkelijkheid. En dat is misschien ook waarom de roman het nu zo goed doet, bijna 20 jaar nadat Jorge Baron Biza het boek in eigen beheer uitgaf, omdat geen enkele uitgever er wat in zag. Daarnaast is het het enige boek van de schrijver. In 2001 pleegt hij, net als zijn vader, zijn moeder en zijn zus, zelfmoord.

De lange weg die moeder en zoon in de roman afleggen begint in Argentinië, waar de artsen Eligia na een behandeling van 4 maanden doorverwijzen naar een plastisch chirurg in Milaan. Voor Eligia is het een lijdensweg waarbij aangetaste huid en weefsel worden verwijderd en haar gezicht langzaam wordt gereconstrueerd. Een proces dat jaren in beslag zal nemen.

Mario wijkt niet van haar zijde en leest zijn moeder voor in de kliniek. ‘s Avonds verkent hij Milaan en komt regelmatig dronken terug. Eligia vergelijkt hem met Arón die ook veel dronk. Mario wil hier echter niets van weten. Hij worstelt met zijn familieverleden en zijn relatie tot zijn (dode) vader. Aan de ene kant voelt hij sympathie voor hem, als hij zich voorstelt hoe zijn vader zich zou hebben gedragen in de kliniek. Dit is echter het allerlaatste wat hij wil voelen: “Ik zou de anti-Arón zijn; ik zou op mijn eigen manier sterk zijn, het lot tarten.”

In een bar ontmoet hij de prostituée Dina, waarmee hij bevriend raakt en geleidelijk krijgt hij gevoelens voor haar. Door de worsteling met zichzelf en zijn familieverleden is hij echter niet in staat om ze toe te laten. Hun afscheid eindigt dan ook niet vreedzaam.

Tussen de behandelingen en herinneringen door, schemert de geschiedenis en politieke situatie door van Argentinië. Iets dat Mario, Eligia en Arón aan den lijve ondervonden hebben. Maar ook Italië zelf komt aan bod. Tijdens zijn omzwervingen door het Milaan van de jaren 60 spreekt Mario Italianen die nog groot aanhanger zijn van Mussolini. Il duce maakte volgens hen Italië groot en bestreed de communisten. Helaas dwong Hitler hem ertoe om zich aan zijn kant te scharen. Interessant om dergelijke geschiedenissen te lezen.

Het is een boek over de relatie tussen geest en lichaam, tussen liefde en haat en over de relatie tussen vader en zoon. Dit zijn zaken die los van elkaar staan, maar tegelijkertijd ook met elkaar verweven zijn. Of je het nu wil of niet. Zoals waarschijnlijk vele lezers voor me, zette de heftige familiegeschiedenis van de schrijver me aan tot lezen. Maar hoe verschrikkelijk de gebeurtenissen ook zijn, het boek kon me niet raken. Het zijn te veel losse stukjes verhaal en geschiedenis die op zichzelf interessant zijn, maar als geheel niet voor een wow-gevoel zorgen.

De woestijn wordt tot de beste 25 beste Spaanstalige boeken van de afgelopen 25 jaar gerekend, aldus El País. Maar ik sluit me aan bij Dimitri Verhulst die in het voorwoord bij dit boek zegt:

“Zelfmoord is geen sleutel tot succes. En een afgewezen roman is niet per definitie een meesterwerk. […] Ik heb betere romans gelezen, maar de meeste daarvan ben ik alweer vergeten.”

Met dank aan Uitgeverij Signatuur en A.W. Bruna uitgevers van wie ik een recensie-exemplaar mocht ontvangen van De woestijn.

Boek met adempauzes

Over Charlotte van David Foenkinos (2014)

Ik lees de laatste tijd meer bibliotheek e-books op mijn iPad. De keus is tegenwoordig steeds ruimer en de paar jaar oude boeken staan lang niet allemaal in analoge versie op de plank van mijn bibliotheek. Een van die boeken was Charlotte van David Foenkinos. Na positieve recensies op Goodreads kwam dit Franse boek op mijn NTL-lijstje terecht. Vorige week in de trein begon ik erin en terwijl de regendruppels gemoedelijk – en iets minder gemoedelijk – tegen de ramen tikten las ik de eerste hoofdstukken. Gisteren las ik de laatste pagina.

Zoals de titel al verraadt draait dit boek om Charlotte. Het betreft Charlotte Salomon, een kunstenares die van 1917 tot 1943 leefde. De schilderijen die zij gemaakt heeft, bevinden zich tegenwoordig in Nederland, in het depot van het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Ik kende haar niet, maar na dit verhaal over haar leven, de geschiedenis van haar familie, wil ik haar – en haar schilderijen – graag beter leren kennen.

Charlotte woont in Berlijn en heeft een Joodse vader, een vooraanstaand chirurg. In de familie van haar moeder is zelfmoord gemeengoed en zit de ‘waanzin’ in de genen. Haar oma, tante, maar ook haar moeder komt op deze manier aan haar einde. Charlotte is dan acht en ze groeit op als een meisje dat veel op zichzelf is. Haar vader hertrouwt en Charlotte en haar stiefmoeder kunnen het goed met elkaar vinden. Ze blijkt veel talenten te hebben en tekent graag.

In de jaren 30 wordt het steeds lastiger voor Joden in het fascistische Duitsland. Door haar talent wordt ze toch toegelaten tot de kunstacademie. Vlak voor de oorlog ontvlucht ze Duitsland naar haar grootouders die in Zuid-Frankrijk verblijven. Hier pakt ze het schilderen weer op, kunst is haar houvast in deze onzekere tijden. Ze schrijft en tekent haar autobiografie, leert de liefde (weer) kennen, maar vanuit hier vertrekt ze ook op haar laatste reis. Naar Auschwitz, 26 jaar oud.

Wat meteen opvalt is de bladspiegel, de manier waarop de zinnen gerangschikt zijn op de pagina. Elke zin staat op een nieuwe regel, na een beperkt aantal zinnen volgt een witregel. Een gedicht!, was mijn eerste gedachte. Maar het blijkt anders. De auteur pakt af en toe het woord in deze roman en vertelt dat hij adempauzes nodig heeft. Hij is al jaren geobsedeerd door Charlotte en in verschillende van zijn romans komt zij terug. Maar een boek over haar schrijven, lukte hem niet. Tot nu toe.

“Ik begon, ik probeerde, dan gaf ik het op.
Het lukte me niet twee zinnen achter elkaar te schrijven.
Op elk punt voelde ik dat ik vast zat.
Onmogelijk om verder te gaan.
Het was een fysieke gewaarwording, een beklemming.
Ik merkte dat het nodig was steeds op een nieuwe regel te beginnen, om lucht te krijgen.”

Na elke zin is nu een pauze ingelast. Na verschillende alinea’s – die verdacht veel lijken op strofes – volgt een nieuw hoofdstuk. Het is een boek met veel pauzes, ademmomenten om een kort en heftig leven te kunnen beschrijven.

Omdat de zinnen op één regel moeten passen, zijn ze kort en sober. Het maakt voor mij de tekst afstandelijk. In korte zinnen wordt een geschiedenis neergezet die gekenmerkt wordt door dood, verdriet, depressie en onmacht. Maar zodra de schrijver weer van zich laat horen, wordt het boek persoonlijk. Hij vertelt kort waarom hij een bepaalde keuze heeft gemaakt in de tekst. Maar ook wat hij voelde toen hij voor het huis in Berlijn stond waar Charlotte woonde. De huidige eigenaar laat hem niet binnen en al wat rest van Charlotte, haar vader en stiefmoeder zijn de Stolpersteine.

Deze mix tussen inhoud, vorm en de persoonlijke noot van de auteur maakt dit tot een boek waar ik eerst wat vreemd tegenaan keek, maar in mijn hoofd bleef hangen naarmate ik verder kwam. Ik wilde meer weten over Charlotte, zien hoe haar schilderijen er eigenlijk uitzien, maar ik was ook benieuwd waarom de auteur zo nieuwsgierig was geworden naar deze jonge kunstenares. Het werk, dat ze net voordat ze gedeporteerd wordt, schrijft en tekent, blijkt nog te bestaan en is onlangs in het Nederlands uitgegeven bij Uitgeverij Cossee, dezelfde uitgever als dit boek. Leven? of Theater? heet het en is een ‘graphic novel avant la lettre’ zoals de uitgever het noemt. ‘Dit is mijn hele leven’ zei Charlotte erover toen ze het werk bij een bevriende arts in bewaring gaf.

Een leven dat dit jaar precies 100 jaar geleden begon. Als markering van Charlottes honderdste geboortejaar organiseert het Joods Historisch Museum van 20 oktober 2017 tot en met 25 maart 2018 een expositie die gewijd is aan haar artistieke nalatenschap Leven? Of Theater?. Ik ben heel benieuwd.

Dit boek van Foenkinos is de ideale voorbereiding op de expositie. Lees dit boek langzaam en aandachtig. Haal adem na elke zin en laat het op je inwerken. Dit dunne boekje vertelt een interessant levensverhaal waar helaas veel te snel een einde aan is gekomen. Maar het is ook de zoektocht van een schrijver om het object van zijn obsessie tot leven te brengen, een poging om in het tastbare heden het verleden te laten herleven.

 

Verzamelaar van herinneringen

Over Het kleine leven van Norbert Jones van Marloes Kemming (2015)

Het kleine leven van Norbert Jones - Marloes Kemming

Norbert Jones is een verzamelaar. Niet zo iemand die maar spullen blijft binnenhalen om vervolgens te vervuilen in zijn eigen troep. Nee, Norbert heeft een collectie met bijzondere voorwerpen, schatten uit het verleden, als tegenwicht tegen de wegwerpmaatschappij en de vooruitgang. Althans, zo komt hij bekend te staan, nadat de plaatselijke krant een artikel over hem publiceert.

Norbert woont in het Engelse Exeter en is 77 jaar oud. Hij heeft net gehoord dat hij een aneurysma in zijn hoofd heeft dat waarschijnlijk binnen nu en een jaar zal knappen. Er is niks aan te doen, dus Norbert overziet zijn leven en besluit tot een soort afsluiting. Hij berekent dat hij bij elkaar ruim 19.000 voorwerpen heeft verzameld en daarnaast een meerdere decennia oud archief van krantenartikelen heeft opgebouwd. Met pijn in zijn hart neemt hij de moeilijke beslissing om er afstand van te doen. Het geld is voor zijn vrouw Emma.

Zijn schuur, waarin alles is verzameld, wordt een nostalgiewinkel. Alleen die potentiële kopers die een goed verhaal hebben bij het te kopen voorwerp mogen het voorwerp daadwerkelijk mee naar huis nemen. In het begin is het lastig om de spullen te laten gaan, maar Norbert krijgt er plezier in. Hij hoort de meest uiteenlopende verhalen en verkoopt zo flink wat voorwerpen, van kamerscherm tot horloge, van langspeelplaat tot bokshandschoen.

Door de voorwerpen maken we kennis met Norberts leven. Hoe hij nu al ruim 50 jaar samen is met zijn vrouw Emma, zijn gevoelens ten opzichte van zijn dochter Marie, maar ook over zijn eigen jeugd. Je leert zijn ouders kennen en ook zijn zusje Elisabeth (Beth). De eersten zijn al lang overleden, de laatste is op haar negende verdwenen en nooit meer teruggevonden. Het is nooit duidelijk geworden wat er gebeurd is.

Hij heeft het er nog altijd moeilijk mee en geeft zichzelf de schuld. Zijn hele leven is hij naar haar op zoek geweest. In de verzamelde voorwerpen en krantenartikelen meent hij haar te herkennen, hoe haar leven had kunnen verlopen. Met elk jaar dat verstrijkt, speurt hij de kranten af naar de ouder wordende Elisabeth. In een speciale map bewaart hij de verhalen over de vrouwen die zijn zus hadden kunnen zijn.

In mooie bewoordingen beschrijft Kemming het kleine leven van Norbert. Op het eerste gezicht typisch burgerlijk met de vaste dagelijkse patronen, maar langzaamaan ga je van Norbert houden. Je leert hem kennen en begrijpen en af en toe moet ik een brok wegslikken. Ook de verhalen van de kopers van de voorwerpen uit zijn verzameling zijn mooi en ontroerend.

Na 223 bladzijden was het boek uit. Veel te vroeg. Ik had nog veel meer willen lezen over Norbert. Het debuut van Marloes Kemming kan ik alleen maar aanraden. Neem de tijd en leef Norberts laatste maanden – en daarmee eigenlijk zijn hele kleine leven – mee. Het is een prachtig verhaal over herinneringen, ouder worden, loslaten, schuld, gemis en liefhebben. Maar ook over de verhalen van gewone mensen zoals jij en ik en hoe elk verhaal uniek is en waard om gehoord te worden.

Een sprookje vermomd als roman

Over De truc van Emanuel Bergmann (2016)

“Aan het begin van de twintigste eeuw leefde in Praag een man met de naam Laibl Goldenhirsch.”

Het klinkt als het begin van een sprookje, deze eerste zin uit de debuutroman van de Duitse schrijver Emanuel Bergmann. En dat is het eigenlijk ook. In twee verhaallijnen worden twee levens gevolgd. Dat van Mosche Goldenhirsch en dat van Max Cohn. Twee Joodse jongens, die het beide beter hadden kunnen treffen. Max’ verhaal begint in de laatste decennia van de 20ste eeuw, het leven van Mosche in de eerste decennia van die eeuw.

Nazi-Duitsland
De hierboven genoemde Laibl leeft in een woelige tijd. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, wordt hij opgeroepen om mee te vechten. Tijdens zijn afwezigheid blijkt zijn vrouw Rifka zwanger te zijn geworden.  Zij beweert dat het een wonder is, maar hij is niet van gisteren en verdenkt de buurman, een slotenmaker. Uiteindelijk besluit hij het toch te accepteren. Hij had altijd al een zoon willen hebben.

Mosche Goldenhirsch heet het ziekelijke kind. Hij is stil en teruggetrokken. Dan wordt Rifka ziek en overlijdt als Mosche negen is. Op een dag neemt de buurman (juist, de slotenmaker) hem mee naar het Wonder-Circus en daar ziet Mosche een goochelaar. Hij is zo gefascineerd door wat hij ziet dat hij besluit dat hij dit ook wil gaan doen.

Mosche loopt weg van huis en sluit zich aan bij het circus. Hij leert de kneepjes van het goochelaarsvak, en na een aantal jaren trekt hij met prinses Ariana van Perzië, oftwel Julia Klein, naar Berlijn waar hij succesvol wordt als illusionist en mentalist. Duitsland begint echter steeds meer te veranderen en het leven wordt er niet beter op voor Joden. Mosche gaat inmiddels met een valse pas door het leven als de Perzische Zabbatini en kan dus redelijk rustig doorleven.

De truc Emanuel  Bergmann
De truc staat op 27 november 2016 op nummer 5 in de Libris Top 10

Los Angeles
Mosches verhaal wordt afgewisseld met een tweede verhaallijn, die van Max Cohn. Max is een elfjarige jongen die in de “Stad der Engelen” woont in de Verenigde Staten. Zijn ouders gaan scheiden en hij denkt dat het zijn schuld is. Max heeft namelijk gewenst dat zijn vader zou verdwijnen. Zijn moeder ziet voornamelijk “die sloerie van een yogalerares” als oorzaak.

Als op een dag zijn vader verhuist naar diens moeder ziet Max in een van de dozen een langspeelplaat van de grote Zabbatini. Op de plaat legt Zabbatini zijn toverspreuken uit en leert hiermee ook de luisteraar goochelen. Max is onder de indruk en vindt “die man […] nog cooler dan James Bond”. Om het huwelijk van zijn ouders te redden, wil hij de spreuk van de liefde leren. Maar de plaat blijkt net op dat punt een kras te hebben.

Max is niet voor één gat te vangen en gaat op zoek naar de grote Zabbatini. Hij vindt hem uiteindelijk in een huis voor actieve senioren. Het blijkt een onhebbelijke, vieze, oude man te zijn die niets van Max wil weten. Maar Max houdt vol en langzaam maar zeker komen beide nader tot elkaar.

Dromen en magie
De twee verhaallijnen zijn innig met elkaar verweven. Niet alleen ontmoeten de twee jongens (waarvan er op dat moment één niet meer zo jong is) elkaar. Ook lijken ze meer op elkaar dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Beide jongens groeien op in een wereld die ze graag anders hadden gezien. Een wereld zonder scheidingen, oorlogen en rassenhaat. Beide hebben ze dromen en doen hard hun best om die dromen te verwezenlijken.

Het irrationele speelt een belangrijke rol. Zowel Mosche als Max willen graag geloven in de goochelkunst, in de illusie, in de magie. Als Mosche voor de laatste keer optreedt als de grote Zabbatini gelooft hij vol overtuiging in zijn eigen krachten. Misschien, denk hij, worden de ouders van Max echt wel weer verliefd op elkaar.

Dit magische aspect is een van de vele ingrediënten die deze roman tot een sprookje maakt. Naast magie is er een alwetende verteller, hebben de personages hun eigen queeste, zijn er hoofdstuktitels zoals ‘Max en de magiër’ die zelf ook weer een heel nieuw sprookje hadden kunnen zijn, worden de personages afstandelijk beschreven en worden grote, belangrijke gebeurtenissen even tussen neus en lippen genoemd.

Zo schrijft Bergmann over het einde van de Eerste Wereldoorlog: “Er werd gejoeld, gedanst, er werden wat ramen stukgesmeten zoals nou eenmaal gewoon is bij heuglijke gebeurtenissen” en even verderop vat de schrijver de gevolgen nog even kort samen.

“In Duitsland en Rusland was een revolutie uitgebroken. De Tsaar en zijn aanhang waren afgeslacht. De Duitse keizer was op vakantie en besloot ook maar te blijven.”

Dit alles wordt met veel vaart en vooral ook humor beschreven. De meest onvoorstelbare gebeurtenissen komen voorbij, maar passen prima in het sprookje dat Bergmann de lezer voorschotelt. Wij lezers zijn het publiek van de verteller en gaan met hem mee in zijn verhaal. Een goochelaar, zo leert Mosche, is eigenlijk ook een verteller. En goochelkunst is niets anders dan een vorm van verhalen vertellen. Zo beseft Mosche

“dat de ware truc zich altijd alleen afspeelde in het hoofd van de kijkers. De kunst was niet de verandering door de mechaniek van de handgrepen of rekwisieten, de kunst bestond uit de transformatie van de gevoelens.”

En dat is precies de verandering die zich bij de lezer van deze roman voltrekt. Je begint te lezen in een roman en slaat uiteindelijk de laatste bladzijde van een sprookje om.

Met dank aan WPG Uitgevers voor het digitale recensie-exemplaar.

Mankells laatste boek

Over Zweedse laarzen van Henning Mankell (2015)

Zweedse laarzen Henning MankellIk kende de schrijver van naam, van de misdaadromans waarin inspecteur Wallander een hoofdrol heeft. Het is een genre boeken dat ik slechts sporadisch lees. In de vakantiebieb-app van de bibliotheek trok de voorkant me op de een of andere manier toch aan. Nieuwsgierig geworden, zocht ik het betreffende boek op op Goodreads. Het bleek helemaal geen thriller te zijn, maar een literaire roman. Ook was het niet Mankells enige literaire werk. Wat het bijzonder maakte, was dat Zweedse laarzen uit 2015 zijn laatste boek was, zijn allerlaatste. In dat jaar overleed de schrijver. Het verhaal sprak me aan en met nog 10 dagen te gaan voordat de vakantiebieb weer sloot, zette ik het boek op mijn iPad en liet ik me meevoeren naar de Zweedse scherenkust.

Meteen op de eerste bladzijden maken we kennis met Fredrik Welin, 70 jaar, chirurg in ruste en hoofdpersoon van dit boek. Hij woont op een van de eilandjes van de Zweedse scherenkust in een huis dat door zijn grootouders is gebouwd. Het huis in kwestie is net tot de grond toe afgebrand en Fredrik heeft zich ternauwernood in veiligheid kunnen brengen. In de haast weg te komen heeft hij twee linkerlaarzen aangetrokken. De zoektocht naar een juist paar laarzen van Zweedse makelij loopt als een rode draad door dit boek. Fredrik neemt tijdelijk zijn intrek in een caravan die ook op het eiland staat en probeert zijn leven weer op te pakken. Dan rijzen er vragen omtrent de oorzaak van de brand.

Naarmate het boek vordert, leer je Fredrik beter kennen. Hij komt over als een weinig sympathieke, norse man, die weinig contacten heeft. Het is eenzaam leven op het eiland. Af en toe komt zijn buurman langs. De voormalige postbode en hypochonder woont een paar eilanden verderop en staat altijd voor hem en zijn bezoekers klaar. Fredrik moet echter maar weinig van hem hebben. Hij zoekt toenadering tot een 30 jaar jongere journaliste die schrijft over de brand, maar wat zij precies hebben, blijft lange tijd onduidelijk.

Wat opvalt is de beklemmende sfeer die uit het boek spreekt. Je kunt er als lezer bijna niet omheen. Een duidelijke oorzaak is het verlies dat door de pagina’s heen sijpelt. Het verlies van al zijn bezittingen als Fredriks huis afbrandt, het verlies van jeugdigheid als de ouderdom langzaam maar zeker terrein wint. Maar het is ook het verlies van zijn geliefde, dat in het aan dit boek voorafgaande boek Italiaanse schoenen (2006) plaatsvindt. De komst van zijn dochter Louise maakt deze herinnering weer springlevend.

Hoewel het boek geen misdaadroman is brengen de beklemmende sfeer, de vraag wie nu eigenlijk de brand heeft aangestoken en een paar onverklaarbare zaken een onderhuidse spanning met zich mee. De vreemde relatie die Fredrik met zijn dochter heeft, draagt hier ook aan bij. Wat doet Louise eigenlijk in het dagelijkse leven, waarom verdwijnt ze af en toe? Ik kan me voorstellen dat Mankell in zijn misdaadromans deze spanning ook geregeld inzet.

De ruige natuur van de eilanden vormt een goed decor voor de gebeurtenissen. Bomen en rotsen maken het gebied niet overzichtelijker en in de verlatenheid van zijn eiland is Fredrik op zichzelf aangewezen. Het brengt de lezer aan het twijfelen, wie anders dan hij moet de brand hebben aangestoken? Dat het boek – geschreven in de ik-vorm – verteld wordt vanuit Fredrik versterkt dit alleen maar. De ruige natuur wordt door de schrijver met veel aandacht neergezet. Je ziet het voor je en voor je het weet word je meegevoerd naar de Zweedse scherenkust. Een gebied bezaaid met eilandjes, waar ik altijd nog een keer heen wil.

Ik las het boek onderweg naar mijn werk, in de trein die het platte Nederlandse landschap van weilanden doorkruiste. Ik heb er weinig van gezien, mijn gedachten waren aan het begin en einde van twee werkdagen in Zweden. Zweedse laarzen mag dan ook met recht een boek genoemd worden, waarin je helemaal op kunt gaan. Het voert je mee naar andere oorden.

Op Twitter ontstond een gesprek over o.a. Mankells boek naar aanleiding van dit citaat:

Zweedse laarzen twitter

De bibliotheek (@bibliotheek) schreef dat de vakantiebieb je dit jaar op de gekste plekken kan brengen. Reizen zonder zelf op reis te gaan. Ik kan dit alleen maar onderschrijven. Zo bracht de vakantiebieb me deze zomer al naar Ierland (Nora van Colm Toíbín) en Hong Kong (Bidden en vallen van Henk van Straten), maar Zweden beviel me het beste. Het is een leuk cadeau van de vakantiebieb in de zomermaanden. Ik kijk nu al uit naar de reizen van volgend jaar.

Over moestuinieren

Over De groene overmacht van Maarten ’t Hart (2004)

De groene overmacht Maarten 't Hart
Een paar jaar geleden was ik groot fan van de televisieserie Maartens moestuin waarin de schrijver elke aflevering gedurende een jaar wordt gevolgd bij het planten, oogsten en bereiden van een bepaalde groente. Zijn moestuin is gelegen op de zware zeeklei, dat maakt het een vak apart. De klassieke muziek, zijn houten kas en het feit dat je vanuit een zaadje de meest wonderlijke groenten kunt kweken, spraken me erg aan. Regelmatig citeert hij uit een boek, ook zijn eigen boek over moestuinieren. Die moet ik lezen, besloot ik toen.

We zijn inmiddels twee jaar verder. Een paar weken geleden las ik eindelijk De groene overmacht, een serie kostelijke columns die grotendeels eerder verschenen in het NRC Handelsblad. De bundel is mooi vormgegeven in een groot formaat boek. Tussen de columns door staan af en toe zwart-wit tekeningen van Peter Vos in de stijl van de omslag. De tuinierder aan het werk, niet meer te onderscheiden van de planten in zijn tuin.

Tekeningen van Peter Vos in 'De groene overmacht'
Tekeningen van Peter Vos in ‘De groene overmacht’

Ik lees de columns met uitzicht op een aantal tomatenplanten met tomaten die elk moment hun uiteindelijke kleur kunnen aannemen. Het boek stelt niet teleur, integendeel. Wat kan de man humoristisch schrijven over groente. De zoon van een tuinder behandelt onderwerpen die menig moestuinierder wel eens uit zijn slaap hebben gehouden: het weer, ongedierte, onkruid en plantenziekten. Hij vertelt over mollen, slakken, over knopkruid. Hij brengt welhaast een ode aan crosne, een vergeten groente die in zijn tuin geen succes is. En als je over zijn geiten Adu en Jozef leest zie je de beesten rondlopen. De een zachtaardig, zwijgzaam en vraatzuchtig, de ander gewelddadig, treurig en zeer spraakzaam.

In de columns haalt ’t Hart regelmatig andere schrijvers aan. Auteurs van nieuwe en oudere boeken over ’s lands flora en fauna, vergeten groente en fruitteelt, waarmee hij het lang niet altijd eens is. Maar ook Schopenhauer passeert de revue, Simon Vestdijk en Geert Mak. Zij vormen een inspiratie maar ook een ergernis. In verrassend veel romans staan zaken over planten geschreven die niet kloppen. Althans niet in de ogen van ’t Hart. Hij schroomt dan ook niet om deze in zijn columns uitgebreid te behandelen.

Het maakt de bundel tot meer dan enkel een boek over tuinieren. ’t Hart toont de lezer een inkijkje in zijn gedachtewereld. Een wereld die door alle onverwachte gebeurtenissen in een moestuin, altijd voldoende input blijft houden. Het inspireert hem, maar mij ook.

Na het lezen van Het compostcirculatieplan (2016) van Anton Valens was ik ervan overtuigd geen volkstuin te willen. Nu ben ik blij met de tomatenplanten die welig tieren in mijn achtertuin. Wie weet komt er volgend jaar wel een bonenplant bij, of een aardappelplant, of misschien zelfs wel crosne. Onze tuin ligt niet op de zware zeeklei. Maar met de tips die ’t Hart erbij geeft, moet een extra groenteplant zeker lukken.

Incognito jezelf zijn

Over Ach, deze leegte, deze verschrikkelijke leegte van Joachim Meyerhoff (2015)

Joachim Meyerhoff Ach, deze leegte, deze verschrikkelijke leegte
Een jaar geleden las ik mijn eerste boek van Joachim Meyerhoff: Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest (2013). Verrast door de schrijfstijl, de humor en niet in de laatste plaats het onderwerp werd ik fan van Meyerhoff. Toen A.W. Bruna Uitgevers mij een tijdje geleden vroeg of ik zijn nieuwe boek wilde recenseren, twijfelde ik geen moment.

Meteen al in het begin ben ik terug in de wonderlijke wereld van Meyerhoff. De hoofdpersoon Joachim is 20 en aangenomen op de toneelschool in München. Het blijkt lastig een kamer te vinden en hij trekt voor de eerste weken in bij zijn grootouders. Het worden drie jaren. Drie jaren in een schitterend huis waar nooit iets verandert. Drie jaren te midden van wonderlijke mensen die bijna 60 jaar samen zijn.

Grootvader is een markant man, emeritus hoogleraar in de filosofie en nog steeds scherp. Hij beheerst iets dat het tegendeel is van tovenarij, hij tovert met logica. Een talent dat bijvoorbeeld bij verloren fietssleutels goed van pas komt. Elke ochtend doet hij zijn gymnastiekoefeningen op het balkon. Door zijn leeftijd waren de oefeningen slechts een vage schaduw van wat ooit elegante en zwierige bewegingen waren. Meyerhoff beschrijft het mooi:

“Sommige oefeningen waren amper waarneembaar, minutenlang stond hij daar maar en gymde in zichzelf.”

Grootmoeder is een gewezen actrice en heeft nog steeds de air van een diva. Regelmatig blijkt haar acteerervaring uit haar theatrale uitroepen met bijbehorende gebaren, zoals: “Moooahhh …” (hier valt een lange pauze vol spanning) “de brie is verrukkelijk vanavond”. De geur van haar Dunhill menthol sigaret en de wolk Shalimar parfum maken dat zij niet ongemerkt voorbij kan gaan.

Het leven van deze bijzondere mensen lijkt een beetje op een sprookje. Dit verhaal ademt dezelfde atmosfeer als het eerste boek van Meyerhoff. De absurde rituelen die de grootouders erop na houden dragen hier aan bij. Op gezette tijden vloeit de alcohol rijkelijk. Sprookje en werkelijkheid vervloeien als de geschiedenis van hun leven samen wordt beschreven. Niet alles is altijd geweest zoals het nu lijkt.

Met zijn grootouders als thuisbasis doet Joachim zijn best om door de toneelschool heen te komen. Het gaat niet van een leien dakje. Hij was eraan begonnen met het idee dat toneelspelen jezelf verbergen is achter schmink, pruiken en dikke brillenglazen. Maar niets blijkt minder waar. Je moest juist jezelf zijn, jezelf blootgeven en jezelf laten zien. Dit blijkt erg lastig voor Joachim.

“Ik wilde op het toneel staan en daarbij niet worden gezien. Ik wilde incognito mezelf zijn.”

Met vallen en opstaan slaagt hij toch nog onverwacht en wordt ‘bühnenreife’. Zijn studiegenoten vinden snel een baan. Als het Joachim ook eindelijk lukt, blijft het toneelspelen een moeizame bezigheid voor hem. Tijdens de beschrijvingen van zijn strubbelingen betrapte ik mezelf op een zekere ergernis. Waarom toch doorgaan als het je niet ligt?, vroeg ik me af. Dit maakte dat de toneelschoolscènes mij minder aanspraken en ik uitzag naar het volgende hoofdstuk waarin de grootouders weer ten tonele werden gevoerd.

Hoewel dit boek een vervolg is op Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest is het heel goed op zichzelf te lezen. Ook hier ontbreken de humor en de treffende vergelijkingen niet. Het is een boek vol herinneringen aan een bijzondere studententijd maar bovenal een liefdevol portret van zijn grootouders.