Over Van kop tot teen met Charlotte Van den Broeck en Jeroen Dera (2020), 2e deel in de reeks Woorden temmen van uitgeverij grange fontaine

Poëzie verdient meer aandacht. Niet omdat gedichten nu zo makkelijk te begrijpen zijn of de stijlfiguren zo interessant zijn. Wat mij elke keer weer naar gedichten trekt, is de kans om die ene regel, die ene gedachte tegen te komen die mij raakt. Waardoor ik net wat anders naar de dingen kijk. Die ene woordvolgorde die je met enige jaloezie leest en denkt: had ik dit maar geschreven.
En voor gedichten hoef je niet eens naar een boekwinkel of bibliotheek. Ze liggen (of staan of hangen) gewoon op straat. Elke zichzelf respecterende plaats heeft wel een aantal straatgedichten op de gevels staan. Sinds 2018 schrijf ik op deze blog over die straatgedichten en dan met name die gedichten die mij opvallen, die mij aanspreken, die me bij de lurven pakken.
Toen ik de bundel Van kop tot teen onder ogen kreeg, sprak het achterliggende idee van dit ‘doe-boek’ me dan ook enorm aan. De samenstellers zijn ervan overtuigd “dat je poëzie niet alleen met je hoofd, maar met je hele lichaam kunt lezen”. In deze bundel zijn 30 gedichten van Nederlandstalige dichters verzameld, die de samenstellers geraakt hebben. Bij elk gedicht beschrijven zij in het kort wat opvalt of hoe het hen (soms fysiek) raakt. Zo schrijft Jeroen Dera bij Winterlake van Mischa Andriessen:
“Ik krijg het koud als ik dit lees – keer op keer.”

Dat lichamelijke is doorgevoerd in het hele boek. Bij elk gedicht hoort een onderdeel van het menselijk lichaam, zoals de lippen (in geval van Winterlake), een linkerhand, longen, of het skelet. Tegelijk vormen de verschillende lichaamsdelen de paginanummering van de bundel. Van A – A (lichaam) naar A – O (wijsvinger) en van B – A (rug) naar B – O (weefsel).
De samenstellers willen samen met de lezer ontdekken hoeveel kanten je met een gedicht uit kunt. Na elk gedicht volgen er in blokjes aanwijzingen over het gedicht en wordt de lezer ertoe aangezet om zelf wat met het gedicht te doen. Of zelfs erover te schrijven. De lege pagina na elk gedicht nodigt hier toe uit. Met dit boek richten de samenstellers zich op jongeren en volwassenen vanaf 14 jaar. Ik denk dat de blokjes tekst zeker duidelijk zijn voor deze doelgroep. Tijdens mijn middelbare school jaren had ik ook wel zo’n doe-boek willen hebben.
De vormgeving van de bundel wil ik niet onvermeld laten. De tekst is in verschillende kleuren gedrukt. Samen met de toelichtende blokjes ontstaat zo een duidelijke structuur. Het boekje heeft het formaat van een parallellogram. Misschien niet zo handig in je boekenkast, maar het staat zeker garant voor een wow-effect als je het boek voor de eerste keer in handen krijgt. De boekenlegger in hetzelfde formaat bevat aan de voor- en achterkant een gedicht van beide samenstellers. Het zijn de benen en de voeten van het menselijk lichaam die je op weg helpen.
Dit is met recht een doe-boek dat op school en bij poëzie-workshops zeer goed van pas kan komen. Maar ook de (beginnend) poëzielezer kan hier zelf veel plezier aan beleven. Blader door de bundel totdat je oog valt op een gedicht, een regel of een woord dat opvalt. Lees het gedicht en – als het bevalt of intrigeert – ook de aanwijzingen. Wellicht kom je een tekst tegen die iets met je doet of je – heel misschien – bij de lurven pakt.
Met dank aan uitgeverij grange fontaine voor het recensie-exemplaar.