Elke Maand Een … | Zeedruif

Elke Maand Een: Foto
Waar: Hortus Botanicus Leiden

Op het bankje onder de bloeiende prunus is een man verdiept in zijn boek. Onderuitgezakt hangt hij tegen de rugleuning. Zijn rechterenkel rust losjes op zijn linkerbovenbeen. Met één hand houdt hij het pocketboek een stukje voor zich uit. De rug is op meerdere plekken geknakt, de voorkant vaal en omgekruld. De rode springerige letters van deze science fiction cultroman nemen bijna helemaal de kleurige voorkant in beslag. Hij brengt zijn wijsvinger naar zijn mond, likt er kort aan en slaat dan een vergeelde bladzijde om.

Als er een groepje al te luidruchtige bezoekers langskomt, kijkt de lezer op. Hij laat zijn blik over de mensen glijden, kijkt naar de eenden die uit de gracht klauteren en draait dan zijn hoofd naar de grote bruine vazen die in een rechte lijn de Chinese kruidentuin in tweeën delen. Weelderige bloemen en sierlijke vogels die zo uit een sprookje weggevlogen lijken te zijn, sieren de vazen.

Ik sta op een paar meter afstand van de voorste vaas en knijp mijn ogen tot spleetjes tegen de felle voorjaarszon. ‘Zeedruif’ lees ik op het bordje dat uit de vaas steekt. Ik laat de naam even bezinken. Mijn fantasie schotelt mij beelden voor van druifvormig zeewier, velden dobberend op de oceaan, wijnboeren die met bootjes de vruchten oogsten. Ik ben al bij het eindproduct aanbeland – de zeedruifwijn, met een zilte afdronk – als een briesje me doet opkijken.

Onder de witte bloemetjes van de prunus die zachtjes bewegen in de wind, zie ik de lezer met trage bewegingen de mouwen van zijn lichte linnen overhemd opstropen. Uit de bruinlederen schoudertas die naast hem op de bank staat, vist hij een zonnebril met kleine ronde glazen. Hij laat zijn boek nu op zijn bovenbeen rusten en een fractie later gaat hij weer op in het verhaal.

Het boek dat hij leest, The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy, is inmiddels veertig jaar oud, maar brengt zijn lezers nog altijd ver in de toekomst. Naar andere werelden dan de onze. Ook deze lezer wordt duidelijk gegrepen. Ik laat hem achter op zijn bijzondere leesplekje in deze eeuwenoude Hortus. Met uitzicht op een plant die naadloos in zijn verhaal past.

2019 is een lustrumjaar voor Elke Maand Een… Afgelopen jaren schreef ik elke maand over respectievelijk een museum (2015), een route (2016), een foto (2017) en een straatgedicht (2018). Dit jaar laat ik alle eerdere categorieën aan bod komen. Een overzicht van de artikelen vind je hier.

Elke maand een straatgedicht | Terugblik

Straatpoëzie in (met de klok mee) Hilversum, Bussum, Amsterdam, Schalkwijk en Zutphen

De uitdaging
Aan het begin van dit jaar startte ik met alweer de vierde ‘Elke Maand Een’-uitdaging. Dit keer stelde ik mezelf als doel om elke maand iets te schrijven over een straatgedicht. Enige voorwaarde was wel dat ik het straatgedicht zelf tegen was gekomen en op de foto had gezet. Het bleek geen moeilijke opgave. Ik heb de uitdaging dan ook gehaald om elke maand een blogpost over een straatgedicht te plaatsen. De 12 artikelen vind je hier.

Ik wendde mezelf aan om – overal waar ik kwam – om me heen te kijken. Muren, stoeptegels, ramen, alles kon een straatgedicht bevatten. Het deed me op een andere manier naar mijn omgeving kijken. En vaak leverde het wat op. Soms één gedicht, soms veel meer. Af en toe raadpleegde ik de site straatpoezie.nl (een (onvolledig) overzicht van alle straatpoëzie in Nederland en België) als ik een plaats bezocht. Het is tenslotte jammer als je, in een plaats aan de andere kant van het land, net een gedicht mist dat een straat verderop hangt.

De gedichten
Het leverde een aanzienlijke voorraad aan gedichten op. Over de mooiste en meest bijzondere maakte ik een blogpost. Een literaire wandeling door Zutphen besloot ik als geheel te beschrijven. Teveel mooie en bijzondere gedichten. Een aantal van de gedichten die ik afgelopen jaar verzamelde, stonden nog niet op het straatpoëzie-overzicht. Toevoegen is eenvoudig en het overzicht is nu een stukje vollediger.

Straatpoëzie in Zutphen

De gedichten waren erg verschillend. Er waren er die al lang voordat ze in het straatbeeld verschenen, geschreven waren. Zo ben ik meerdere malen Ida Gerhardt tegengekomen, o.a. in Zutphen. Maar ook Victor E. van Vriesland (Amsterdam) en Wotkoce Okisce (Leiden) waren al overleden toen hun poëzie straatpoëzie werd.

Andere gedichten zijn specifiek geschreven voor de plek waar ze hangen. Dit soort gedichten ben ik het meeste tegengekomen. Ze verhalen over (de historie van) het gebied of de (voormalige) functie van het gebouw. Zo kan de toevallige voorbijganger lezen over het voormalige klooster in Ten Boer waar nu een winkelcentrum staat, over de geschiedenis van de begraafplaats in Hilversum en de oorspronkelijke functie van de Bordenhal in Maastricht. In Bussum, Hilversum, Schalkwijk en Zutphen (en veel meer plekken waar ik nog niet over heb geschreven) lieten de stadsdichters van zich horen. Een of meerdere gedichten van hun hand sieren de straten op.

Straatgedicht in Ten Boer

De balans opmakend
Met een Drents gedicht in de maand december, heb ik 9 van de 12 provincies gehad. Alleen Flevoland, Brabant en Zeeland ontbreken nog in mijn verzameling. 7 dichters kende ik toen ik hun straatgedicht zag. Dit jaar heeft me dus veel nieuwe namen en gedichten opgeleverd. Er zaten een paar mooie gedichten tussen. Wat de meeste indruk maakte, was het gedicht van Judith Nieken in Leeuwarden. Misschien ook omdat het zo herkenbaar is. Het zijn zinnen die ik zelf geschreven had willen hebben.

Mijn verzameling telt op dit moment 83 gedichten en is nog altijd groeiende. Deze uitdaging leverde mij zoveel plezier op, dat ik ook volgend jaar gewoon doorga met het verzamelen van en schrijven over straatgedichten. Poëzie is overal om ons heen. Het is zonde is om daar niet wat meer aandacht aan te besteden.

Straatpoëzie in (met de klok mee) Zuidlaren, Leiden, Maastricht, Hulshorst, Zwolle en Leeuwarden

 

De poëzie ligt op straat

Het is Najaarspoëzieweek op de blog van Sandra leest. Zij vindt dat we met zijn allen veel te weinig poëzie lezen. Met dit initiatief wil ze laten zien “dat het lezen van poëzie niet moeilijk of lastig is maar juist leuk en boeiend”. Met mijn Elke Maand Een Straatgedicht-uitdaging van dit jaar sluit ik uiteraard graag aan bij dit initiatief. Vergeet de boekhandels of de bibliotheken, de poëzie ligt (of hangt of staat) immers gewoon op straat!

Sandra leest op Twitter

Zoals sommigen wel opgevallen is, schrijf ik dit jaar op deze blog maandelijks over de straatgedichten die ik tegenkom. Toevallig onderweg of bewust tijdens een literaire stadswandeling. Het zijn er veel, heel veel. En hun aantal neemt alleen maar toe. Elke zichzelf respecterende plaats heeft minimaal een paar regels poëzie op een muur staan. Een (nog altijd groeiend) overzicht van de straatpoëzie in Nederland en België vind je hier.

Tijdens een Groene Wissel wandeling door de binnenstad van Leiden kwam ik een bijzonder muurgedicht tegen. In een smalle straat stond op een witte muur tussen vier ramen een tekst in een taal die ik niet kende. Ook de naam van de dichter zei me niets. Wat me intrigeerde was de vorm van de tekst, door een stralende najaarszon mooi uitgelicht. Het leek wel een wervelstorm.

In leiden kom je op de meest onverwachte plekken gedichten tegen

Thuis zocht ik het gedicht op, wat niet een hele grote inspanning bleek. In Leiden ‘stikt’ het namelijk van de straatgedichten. Poëzie in allerlei talen, nieuw maar ook enkele eeuwen oud, siert de gevels van de sleutelstad. Een uitgebreide website vertelt de geïnteresseerden alles over de dichters en het gedicht. Je kunt de tekst zelfs in de oorspronkelijke taal beluisteren.

De taal van ‘mijn’ gedicht blijkt het Muskogee te zijn, een indianentaal uit het zuiden van de Verenigde Staten. Vandaag de dag zijn er nog slechts 5000 mensen die de taal spreken. Dit zijn hoofdzakelijk American Indians van de Creek Nation.

De dichter Wotkoce Okisce, oftewel Louis Oliver (1904 – 1991) maakte deel uit van deze Creek Nation. Als relatief hoog opgeleide American Indian (hij haalde zijn middelbare schooldiploma) was Oliver een buitenstaander. Hij kende de verhalen van zijn eigen volk, maar ook de wereldliteratuur en de westerse poëzie. Later in zijn leven probeerde hij de twee tradities bij elkaar te brengen en schreef hierover twee boeken met gedichten en verhalen.

Een van die gedichten is nu in Leiden door elke willekeurige voorbijganger te lezen. Althans, als je het Muskogee machtig bent. Het gedicht staat sinds 1993 op de gevel, maar ik vraag me af hoeveel mensen sindsdien (zonder uitleg) hebben begrepen wat er stond. Het is een traditioneel volksverhaal in een westers jasje. De Nederlandse vertaling (door Jelle Kaspersma) van de tekst luidt als volgt:

Bron: https://www.muurgedichten.nl/nl/muurgedicht/maskoke-okisce-ca-1985

Vorm en inhoud passen goed bij elkaar. Tornado’s zijn in het zuiden van de VS geen onbekend verschijnsel. Het is een natuurverschijnsel om ontzag voor te hebben. Uiteraard wordt er in de volksverhalen een verklaring gezocht voor het ontstaan van zo’n wervelstorm. Dat verhaal is – kort samengevat – hier op de muur te lezen. Voor iedereen die voorbij komt.

En dat is het leuke van straatgedichten. Ze brengen het grote publiek in aanraking met poëzie, op de meest onverwachte momenten. En – vaker dan je denkt – zitten er gedichten tussen die je niet meer loslaten. Van dichters die je in een boekhandel nooit had uitgekozen (gesteld dat je überhaupt al op zoek was naar een dichtbundel). Dus kijk om je heen als je buiten loopt. Er is meer poëzie voorhanden dan je denkt.

Benieuwd wat de andere Najaarspoëzieweek-bloggers schrijven over poëzie? Kijk eens op de blogs van:

Sandra leest
Jannie Tr
Stien
Lalagè Leest
Antoinette

Wandelen in Leiden

Route: Groene Wissel Leiden Centraal 2: Leidsche Hout en Oude Binnenstad
Afstand: 10 km
Startpunt: Parkeerplaats aan de Lange Voort, Oegstgeest
Eindpunt: Parkeerplaats aan de Lange Voort, Oegstgeest

Na een gezellig bezoekje aan mijn oudtante in Leiden besluiten we nog een rondje te wandelen in de omgeving. We kiezen voor een Groene Wissel wandeling die door de Leidse binnenstad gaat, maar ook ons onbekende parken aandoet in Oegstgeest. Wellicht dat ik mijn verzameling Leidse straatgedichten nog kan uitbreiden.

Het is een koude, maar zonovergoten herfstdag als we de auto parkeren in de buurt van Landgoed Oud-Poelgeest. We besluiten het rondje tegen de klok in te lopen en komen al snel in het Leidsche Hout waar veel mensen ook aan hun zondagmiddagwandeling zijn begonnen. Ouders met kleine kinderen, jonge en oudere echtparen met en zonder honden, hardlopers, studenten op een swapfiets: het is gezellig druk in dit overigens erg mooie park. In 1931 geopend en ooit aangelegd als werkverschaffingsproject, zoals ook het Amsterdamse Bos.

Doorkijkje in het Leidsche Hout

Het park ligt op de grens van Oegstgeest en Leiden en niet veel later lopen we dan ook door Leiden. Langs Hogeschool Leiden, het LUMC en zelfs het voormalige Pesthuis. Een mooi pand met een tuin met kunstwerken, maar nu wel ingeklemd tussen het ziekenhuis en meerdere wegen.

Het voormalige Pesthuis

Na het LUMC steken we via het station door naar de binnenstad. Hier lopen we om Museum Volkenkunde heen. Een museum dat ik meerdere keren heb bezocht (zie bijvoorbeeld dit artikel over een bijzondere balsport die de Maya’s eeuwen geleden al speelden), maar nu laten we het voor wat het is.

Het Museum Volkenkunde is zeker een bezoekje waard

Langs de Morspoort die in de steigers staat, steken we het Galgewater over. En dan volgt het Rapenburg, de beroemde straat met een aantal musea, maar ook straatgedichten. Mijn verzameling wordt in een paar honderd meter danig uitgebreid!

Straatgedichten in het Japans, Pools, Muskogee (Indianentaal) en Nederlands

We lopen langs de Hortus Botanicus – ook bekend terrein waar we een andere keer weer graag terugkomen – , maken een lusje langs het water over de 5e Binnenvestgracht en komen via een hofje weer terug op het Rapenburg. Door het Van der Werfpark lopen we langs het Steenschuur, de gracht waar in 1807 de Leidse buskruitramp plaatsvond. Een kruitschip met bijna 18.000 kg kruit aan boord ontplofte. Er vielen 151 doden en ruim 2000 gewonden. Meer dan 200 huizen werden verwoest. Het is moeilijk in te denken als je nu naar de gevels, de blauwe lucht en de in het water glinsterende zonnetje kijkt.

5e Binnenvestgracht

Na een cappuccino bij de Koornbrug zigzaggen we verder door het centrum. We komen in straatjes waar we nog niet eerder zijn geweest, zetten onbekende straatgedichten op de foto en lopen zo langzaamaan de binnenstad weer uit. Via de drukke Willem de Zwijgerlaan en de Oegstgeesterweg komen we in het Heempark uit. Het is inmiddels eind van de middag en een stuk minder druk. De lage zon werpt lange schaduwen en levert mooie plaatjes op.

Het Heempark

Het laatste stuk van de route brengt ons weer naar Landgoed Oud-Poelgeest. Het kasteel wordt in de namiddagzon mooi weerspiegeld in het water. Achter de ramen is het een drukte van belang, er is duidelijk een feestje gaande. In het omringende bos begint het al schemerig te worden. Gelukkig is de auto niet ver meer.

Kasteel Oud-Poelgeest

Deze Groene Wissel is een afwisselende rondwandeling door de combinatie van Leidse binnenstad en parken. Wie de hele dag de tijd heeft, kan deze wandeling prima combineren met een bezoekje aan een van de musea die je onderweg tegenkomt.

Benieuwd naar de andere Groene Wissels die ik heb gelopen? Je vindt ze hier.

Soepel in de heupen

Voetbal kende ik. Volleybal, basketbal, handbal, korfbal, allemaal bekend. Deze laatste sport heb ik zelfs nog een tijd fanatiek beoefend. Samen met de andere kinderen in het dorp. Als je niet op korfbal zat, hoorde je er eigenlijk niet echt bij. Korfbal was je-van-het. Zou dat ook gelden voor de balsport waar ik afgelopen weekend kennis mee maakte?

Een voormalig ziekenhuis is het decor van kennismaking. Tegenwoordig is het imposante gebouw opgedeeld in werelddelen. Door duistere zalen dwaal je in een middag over de aarde. Het Museum Volkenkunde in Leiden had een mindere locatie kunnen kiezen. We zijn net door Azië gelopen en staan nu voor grote glazen deuren die toegang geven tot Midden-Amerika. Een stap en ze zwaaien automatisch open. Na de drukte in de grote hal is het hier relatief rustig.

De mensenmassa’s mogen dan ontbreken, maar van alle kanten hoor je geluiden, zie je beelden geprojecteerd en zijn er objecten tentoongesteld. Een vijftal skeletten vormt een orkestje. De een speelt gitaar, de andere viool. Ze lijken plezier te hebben. Op een ietwat morbide manier. Ze trekken zich niets aan van de jonge mannen die zich – even verderop – halfnaakt in allerlei vreemde bochten wringen.

Museum Volkenkunde Mexico
Op een scherm schiet over een veld een bal heen en weer. Zoals bij veel balsporten is het de bedoeling om de bal in een doel te krijgen. Er is echter een klein verschil met voetbal of handbal, je mag noch je voeten, noch je handen gebruiken. Het enige dat de mannen tot hun beschikking hebben is een zwierige heupbeweging. Het verklaart meteen de naam van de sport: heupbal.

Voor ons stijve Hollanders doet het vreemd aan. Ik zie bijvoorbeeld mijn – overigens fanatiek voetballende – buurman nog niet met een soepele heupbeweging een bal meters ver het doel in schieten. En ook de outfit die de spelers dragen, verschilt enigszins van wat hier onder sportkleding wordt verstaan. Het lijkt nog het meeste op een leren luier, die met behulp van een ingewikkeld vetersysteem, vastgesnoerd wordt. Op het filmpje wordt deze aansnoering uitgebreid in beeld gebracht. Ik vermoed dat ook hierbij de gemiddelde Nederlandse man verstek laat gaan.

Heupbal Museum Volkenkunde
Een heupbalspeler met op de achtergrond het speelveld

Het spel is eeuwenoud en werd al door de Maya’s gespeeld. Voor oorsprong had het een belangrijke rituele betekenis, maar waarschijnlijk was het spel ook een plezierig tijdverdrijf. Op een veld in de vorm van een I speelden twee teams van 2 tot 5 personen met een rubberen bal. De bedoeling was om de bal door een van de stenen ringen te krijgen die aan de muren rondom het speelveld hingen. De precieze regels van het oude heupbal zijn echter niet bekend.

Tegenwoordig worden nog varianten van het spel gespeeld, bijvoorbeeld in Mexico. Een van die varianten – Ulama genaamd – zie ik terug op het filmpje. Het lijkt een mannenspel te zijn. Iets wat de plaatselijke bevolking speelt in het weekend. Misschien wel een sport waar kinderen in bepaalde dorpen als vanzelfsprekend op gaan. Dorpen waar heupbal je-van-het is.

Wil jij ook kennismaken met heupbal of het vijfkoppig orkest van skeletten? Bezoek dan ook het Museum Volkenkunde in Leiden.

Een glimp van lente

wpid-20150215_143538.jpgDe schaduwen van de oude bomen werpen zich over het glinsterende water, over de eenden die hier hun dagelijkse rondje zwemmen. De gele krokussen en het glooiende felgroen van het grasveld zijn perfect in balans. Stralen voorjaar uit. Laten de bezoekers zin krijgen in een warmer jaargetijde. Sommigen van hen hebben hun plekje al ingenomen op een van de bankjes verspreid over de Hortus. Uit de wind, in de zon. Alsof dat jaargetijde al gearriveerd is. Met winterjas en in een dikke sjaal gedoken leunen ze achterover. Glijdt er een tevreden uitdrukking over hun gezicht. Al lezende in hun meegebrachte boek profiteren zij volop van een van de eerste lentedagen.

Rust heerst er. De bezoekers scharrelen langs de verschillende tuinen, lezen af en toe een bordje, soms met Japanse tekens. Even zoeken zij de warmte op van de tropische kassen, verbazen zich over de vlinders en vissen die daar leven. Ademen de vochtige lucht in en wanen zich heel even in een oerwoud ergens ver weg. Een enkeling steekt een vinger in wat een vleesetende plant heet te zijn, maar zal later ongeschonden huiswaarts keren.

De zon lokt de mensen weer naar buiten. Over kronkelpaadjes dwalen kinderen, ze blijven abrupt stilstaan bij een verscholen waterval. Wijzend naar het getrapt neerdalende water roepen ze hun vader: “Papa, kijk, een echte waterval!”. De vader glimlacht even en slentert verder. De kinderen rennen achter hem aan, op weg naar de volgende ontdekking.

De Japanse tuin draagt de naam van een verzamelaar naar wie elders in de stad een heel museum genoemd is: De Von Siebold Gedenktuin. De rode muur kan geen enkele bezoeker ontgaan en nodigt uit tot een onderbreking van de slentering. Op het bankje in het theehuis zoekt een stelletje elkaars gezelschap. Dicht tegen elkaar aan zittend, staren zij naar de platte stenen, de dikke bamboestammen en de bomen in de verte. Misschien wel een van de bomen die door de verzamelaar zelf meegebracht is uit Japan.

Hoewel de zon haar best doet, blijft het winter. De meeste planten bewaren hun kleurenpracht voor een ander seizoen. In een nette rij opgestelde kruiwagens met viooltjes geven toch een voorproefje. “Kom nog eens terug”, lijken ze te zeggen, “als de zon hoger staat en de planten uit hun winterslaap ontwaken. De Hortus zal je niet teleurstellen. Dat doet het al 425 jaar niet.”
wpid-20150215_1413490.jpgMeer informatie over de Hortus Botanicus in Leiden en de activiteiten rondom het 425-jarig bestaan vind je hier.

Dit museumbezoek telt mee voor de uitdaging ‘Elke maand een museum‘.

Verzameling van een tijdsbeeld

Het lijkt alsof hij zich al een paar dagen niet meer geschoren heeft. Grijze stoppeltjes bedekken zijn wangen, zijn neus, maar ook zijn voorhoofd, zijn rug en zijn onderkin. Een flinke onderkin, mag je wel zeggen, die moeiteloos overgaat in zijn buik. De onderkin/buik is bedekt met een ingenieus motiefje. Een curieuze vis, die je niet in Europese wateren aan zal treffen. Althans, dat neem ik even aan als ik de geschiedenis van de schildering lees.

wpid-20150215_120046.jpg
We bevinden ons in de eerste helft van de 19e eeuw. Verzamelaar pur sang Philipp Franz von Siebold (1796 – 1866) werkt als arts voor de Nederlandse overheid op Deshima, een Nederlandse handelspost op een eilandje voor de kust van Japan. Hij heeft grote belangstelling voor allerlei inheemse voorwerpen, maar ook de flora en fauna van het land. Zijn verzameldrift wordt echter bijna in de kiem gesmoord door de restricties die gelden voor buitenlanders in het gesloten Japan. De Nederlanders op Deshima mogen hun eiland niet af.

Met hulp van Japanse vrienden, tijdens een hofreis en als betaling voor medische diensten weet Siebold toch enorm veel voorwerpen te verzamelen. Meer dan 25.000 objecten in totaal, waaronder veel specimens van planten en dieren. De vissen laten zich echter lastig bewaren. Siebold vraagt daarom een plaatselijke schilder om de vissen in al hun vormen en kleurenpracht vast te leggen op doek. En niet alleen vissen, ook andere dieren, Japanse ambachten en gewoonten werden door Kawahara Keiga (1786 – ca. 1860) geschilderd. Hij fungeerde als de fotocamera die Siebold heden ten dage gebruikt zou hebben. Keiga wordt daarom ook wel de Japanse fotograaf zonder camera genoemd.

Borstbeeld van Philipp Franz von Siebold in de Leidse Hortus Botanicus
Borstbeeld van Philipp Franz von Siebold in de Leidse Hortus Botanicus

In een tijdelijke tentoonstelling in het Sieboldhuis in Leiden zijn ruim 100 schilderingen van de ‘fotograaf’ te zien. Kleurig en gedetailleerd geven ze een beeld van het Deshima en het gesloten Japan van begin 19e eeuw. Het is intrigerend om met dit idee in je achterhoofd even wat gedetailleerder te kijken naar een van schilderingen.

De door Siebold meegebrachte voorwerpen zijn in heel Leiden terug te vinden. In het Sieboldhuis zelf, waar de verzamelaar van 1832 tot 1845 woonde, maar ook in het Museum Volkenkunde en zelfs in de Hortus Botanicus. Tot op de dag van vandaag staan hier nog een tiental levende planten die Siebold persoonlijk meebracht uit Japan. Door de verzamelde getuigen wordt het verleden tastbaar. Bijna 200 jaar na dato.

De tentoonstelling Kawahara. De Japanse fotograaf zonder camera is nog t/m 22 februari 2015 te zien in het Sieboldhuis.


Dit museumbezoek telt mee voor de uitdaging ‘Elke maand een museum‘.