Marjolijn van Heemstra inspireert

Soms zijn zinnen te mooi om er niets mee te doen. In ‘In lichtjaren heeft niemand haast’ (2021) van Marjolijn van Heemstra kwam ik dergelijke zinnen tegen. In haar boek over ruimte (in je agenda, in je hoofd en ook zeker in het heelal) neemt de auteur je mee in haar zoektocht naar wat ruimte is. Ze plaatst ons leven op aarde in perspectief door er vanuit de ruimte naar te kijken. Ik werd gegrepen door haar associaties, haar bevindingen en haar taal.

Hieronder heb ik enkele welhaast poëtische zinnen uit het boek onder elkaar gezet. Ik vroeg me erbij af wat ze zouden kunnen betekenen in het dagelijkse leven.

pexels.com

Stress

Het is vreemd hoe stress de netten sluit.

Wat ruik ik? Heb ik de oven wel uitgedaan toen ik naar bed ging? Zitten de gymschoenen van Thomas in zijn rugzak?

Ons vastknoopt in een benauwd hier en nu.

Het gaat flink vriezen vannacht, hopelijk rijdt de eerste trein. Had ik die laatste versie van de Powerpoint nou opgeslagen?

Ons het zicht ontneemt op vertes en verbeelding.

Ze vinden de presentatie vast niks. Vorige keer kwam ik ook al niet uit mijn woorden. Dit helpt niet voor mijn tijdelijke contract.

Een vrouw die tot voor kort door het leven gleed.

Het is alweer drie uur. Waarom lukt het nu al weken niet om normaal in slaap te vallen?

Tot ze langzaam maar zeker overal de scheuren zag.

Peter kan het wel. Hij ligt al uren te snurken. Heeft hij geen zorgen?

De gebrokenheid.

Of droomt hij van een ander?

Elke Maand Een … | Nautilis

Elke Maand Een: Foto

Bron: Pexels.com

De zon schijnt door het grote raam. Tekent vlekken op de eikenhouten vloer. Stofjes zweven in de lichtbaan. Ik zak onderuit in mijn leesstoel. Zoek met mijn gesokte voet de warme zonnevlek.

In zijn huis is niets dan duisternis. De gebogen muren bevatten geen ramen. Het deert hem niet. Hij vindt zijn weg blindelings.

Acht kamers heeft mijn huis. Van woonkamer tot toilet. Allen afgesloten door een deur. Het zouden er meer (of minder) kunnen worden. Als ik een klusser was.

Hij is een klusser met vele armen. Hij breidt zijn huis oneindig uit. Elke keer een grotere kamer. Waarin hij zijn intrek neemt. Elke kamer een eigen deur.

Mijn tuin is kamer nummer negen. Enkel toegankelijk via deuren. Vogels, slakken, vlinders, ze komen onaangekondigd langs. Omzeilen de deuren. Ze weten zich welkom en snoepen van de kersen.

De diepzee is zijn tuin. Waarin hij en zijn huis zich als een duikboot voortbewegen. ’s Nachts worden ze een luchtballon en stijgen op naar lekkernijen.

Sinds kort ben ik vaak thuis. Ik heb mijn huis nog nooit zolang achter elkaar gezien. En altijd zijn de buren er. De hele straat laat van zich horen. Op mooie zomerdagen in de tuin.

In de diepzee is het stil. Hij hoort alleen zichzelf. De garnaaltjes maken geen geluid. Als hij ze naar binnen schrokt.

Ik wou dat ik mijn huis kon oppakken. Alle acht kamers en de tuin. Onder mijn arm neem ik het mee. Naar de rand van een weids uitzicht. De natuur is mijn buurman.

Hij denkt altijd in de donkere massa te kunnen zweven. Onlosmakelijk verbonden met zijn veilige huis. Hij en de zijnen doen dat immers al honderden miljoenen jaren.

Ik kijk op uit mijn boek. De schelp met bruinrode strepen op mijn schoorsteenmantel baadt in het zonlicht. Een huisje in mijn huis.

Dit keer ligt de nadruk op het verhaal, het product van een interessante schrijfoefening van Schrijven in Utrecht. Het thema is ‘Altijd thuis’, passend bij schrijven in Coronatijd. Uitgangspunt is de uitzending van Vroege Vogels van zondag 19 april over dieren die hun huis meedragen. De Nautilis is zo’n dier.

Net als vorig jaar is de Elke Maand Een …- uitdaging in 2020 een combinatie van eerdere uitdagingen. Afgelopen jaren schreef ik elke maand over respectievelijk een museum (2015), een route (2016), een foto (2017) en een straatgedicht (2018). Ook dit jaar komen alle eerdere categorieën aan bod. Een overzicht van de artikelen vind je hier.

Dichten kun je leren

De plaatselijke boekhandelaar schonk de deelnemers het poëzieweekgeschenk

Op palindroomdag sla ik aan het dichten. Samen met zeven andere dichters in spe produceer ik op een regenachtige zondagmiddag het ene na het andere gedicht. Ik wist niet dat ik het in me had.

Ik bevind me in een historisch stadje in het midden van het land. In het kader van de poëzieweek organiseert een vriendin/dichter een poëzieworkshop. Door weer en wind komen verwaaide en verregende deelnemers aan. Het kopje thee wordt dankbaar geaccepteerd als ze aan de lange tafel neerploffen.

Schriften en pennen worden verdeeld, versnaperingen ook. We zijn er klaar voor en stellen ons voor via een naamgedicht. Hoewel niemand van ons Wilhelmus heet, gaat het ons goed af. Enkele woorden, hele verhalen: de variatie is groot.

Door naar de Middeleeuwen. Het vaste rijmschema van het rondeel valt me zwaar. Het voelt als een sinterklaasgedicht in het kwadraat. Ik vind: serieuze poëzie heeft serieuze rijm nodig. Denken en schenken is off limits. Gelukkig ben ik niet de enige met problemen. Menig rondeel ontstaat onder veel gezucht en gesteun.

Het kreeftgedicht dan? Van voor naar achteren en van achteren naar voren moet er een logisch en goed (of mooi of grappig) gedicht uitkomen. De deelnemers verrassen elkaar met de korte rake zinnen. Heeft de datum van vandaag voor inspiratie gezorgd?

We eindigen met een voordracht, zoals het de echte dichter betaamt. Staand lezen de dichters hun eindproducten voor. Soms kort en grappig, soms indrukwekkend mooi. Mijn buurman kiest voor een modern sonnet, “omdat het niet rijmt”. Precies diezelfde gedachte ligt ten grondslag aan mijn gedicht. Ik wilde schrijven over wandelen, maar uit mijn pen vloeide iets heel anders. Warmgedraaid door de vele vormen en oefeningen schreef ik over ‘de ochtend erna’.

De ochtend erna

Op mooie zomeravonden
Gingen we op in onze omgeving
Werden we bomen, gras en fluitekruid
Onzichtbaar voor toevallige voorbijgangers

We liepen naar de verte
En praatten met elkaar
Over het leven en daarna
De stilte was ver weg

Beloof je het? vroeg je
Natuurlijk, zei ik toen
Ik hou me aan mijn woord

Het is een ijzige ochtend
Die avond staat in mijn geheugen gegrift
Het gezegde is voor altijd stilte

De dichter en de ud-speler

Bron: Pexels.com

Hij lacht me toe als ik binnenkom en heft bij wijze van welkom zijn kartonnen bekertje met ruitjesmotief op. De man naast hem staart in de verte, geen glimlach, geen teken dat hij mij heeft opgemerkt. Ik lach terug, knik, zoek een vrij tafeltje uit, ga zitten en leg mijn natte paraplu op de grond . De persoon die na mij binnenkomt krijgt eenzelfde ontvangst: lachen, heffen, staren.

Als het zaaltje zich langzaam heeft gevuld en iedereen van koffie en thee is voorzien, lopen de mannen naar voren. De starende is langer dan de lachende, dunner ook. Zijn stippeltjesbroek, zijn tot bovenaan dichtgeknoopte blauw geruite overhemd en zijn okergele colbertje sluiten nauw om zijn lichaam. Zijn gezicht is lang, zijn donkere ogen nu fel gefocust op zijn publiek. Zijn handen klemmen zich om het spreekkatheder.

Zijn nog steeds glimlachende vriend gaat naast hem zitten op zo’n zelfde houten stoel als wij. Hij rangschikt zijn wollen sjaal op zijn wijde spijkerjasje, pakt de ud op en begint te tokkelen. Zijn vingers vliegen over de snaren. Zijn hoofd beweegt zachtjes mee met de muziek . Arabische klanken vullen het museumzaaltje . Met mijn ogen dicht waan ik me in het Midden-Oosten, op een binnenplaats op een lome nazomermiddag. Kippen scharrelen langs, kinderstemmen klinken op, in de verte hoor ik bijna de geluiden van de soek.

Na een paar minuten kijkt de ud-speler de dunne man aan. Een nauwelijks zichtbaar knikje. De ud verstomt, de magere man schraapt zijn keel en begint hardop te lezen uit het dunne boekje dat hij in zijn hand houdt.

Hij draagt korte regels voor in het Nederlands. Geen rijm, wel ritme. Zijn klinkers zijn korter en harder dan die van mij, zijn s-en eindigen in langgerekte z-en. De pauzes tussen de strofen zijn nadrukkelijk. Door het raam achter de dichter zie ik grijze wolken voorbij drijven. De regen die al de hele dag onafgebroken valt, tikt tegen de ramen. Het is drie uur ‘s middags en al schemerig .

Een nieuwe strofe. Ik luister hoe de dichter oorlog, vluchten en vrijheid in woorden vangt. Ik reis met hem mee naar het verre westen. Hoe noordelijker, hoe beter. Weg van de dictator. Ik ontmoet smokkelaars, ben voortdurend op mijn qui-vive voor de geheime politie. Het is een spannend verhaal. Als het niet zo schrijnend was.

De mensen in het zaaltje zwijgen, luisteren ingespannen naar een herinnering van ruim 20 jaar oud. De kartonnen bekertjes op de tafels zijn leeg. De ud ligt werkeloos op de schoot van zijn speler, die slechts oog heeft voor een verte waar wij ons als publiek maar een vage voorstelling van kunnen maken.

Luchtkasteeltjes

Soort gedicht: Bord op palen-gedicht
Waar: Zuidlaren
Dichter: Wija Oortwijn

Onder de oude treurboom zie ik de eerste. De neerhangende takken vormen een omlijsting van het rechthoekige bord dat tussen twee palen hangt. De zwarte letters op de witte achtergrond vormen een gedicht in een taal van deze streek. Drents of wellicht Gronings. Hardop lezend begrijp ik dat het gaat over deze plaats en de functie die het ooit had. Ik loop op historische grond.

Na dit gedicht volgt al snel een tweede. Twee palen, een rechthoekig bord, dezelfde opmaak. Een andere dichter, een andere taal. Ook deze zet ik op de foto, om later op mijn gemak nog eens terug te lezen. De derde volgt al snel, de vierde. Dit kan niet anders dan een poëzieroute zijn. Hoeveel meer komen er nog?

Mijn vrienden lopen steeds een beetje sneller verder, terwijl ik de gedichten op de foto zet. Ze weten van mijn straatgedichten-tic, maar we hebben ook een etappe te wandelen. Van het pad der paden welteverstaan. Als ik het vijfde gedicht spot met de intrigerende naam Luchtkasteeltjes, heb ik geen tijd om de regels in me op te nemen. Ik maak snel een foto en trek een sprintje om weer gelijk op te lopen met mijn medewandelaars.

Een paar kilometer geleden zijn we deze etappe van het Pieterpad gestart in het centrum van Zuidlaren. We hebben net Berend Botje met zijn scheepje achter ons gelaten op een rotonde, als we het terrein van Dennenoord opwandelen. In de omgeving een bekende naam. Van heinde en verre kent men het ‘gekkenhuis’. In 1895 werd hier het psychiatrisch ziekenhuis van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland geopend. Het terrein had veel groen en eigen voorzieningen. Het was een klein dorp op zich.

Tegenwoordig is het complex van GGZ-instelling Lentis, dat nog steeds een deel in gebruik heeft. De oude landschapstuin is er nog altijd. Over het mooie terrein kun je sinds kort een Kwiek-route lopen (waar je – juist – kwiek van kunt worden) en dus ook een poëzieroute.

Volgens Google kent de poëzieroute 17 gedichten, verspreid over het terrein. De winnaars van de Jan Boer Poëzieprijs (georganiseerd door Lentis) krijgen een plekje in de route. Het laatste gedicht dat ik op de foto zette, is van zo’n winnaar. In 2011 won Wija Oortwijn met haar gedicht Luchtkasteeltjes deze prijs. De prijs is in het leven geroepen om “aandacht te vragen voor de vaak uitzonderlijk creatieve talenten van (ex) cliënten van de geestelijke gezondheidszorg” en wordt eens in de drie jaar toegekend. De poëzieprijs is vernoemd naar de Groninger dichter Jan Boer (1899 – 1983).

Luchtkasteeltjes

In haar eentje, spelend op ’t strand,
bouwt ze luchtkasteeltjes,
schepje in de hand.

Met veels te grote slippers,
haren in de war.
Blik op oneindig,
ogen zo star…

Wie is zij? Klein meisje van vier?
Niemand die haar blijkbaar mist.
Wat doet ze eigenlijk hier?

Ik zie de golven komen,
wild rollend over haar heen.
Haar blik verzacht, ze lijkt te dromen en roept:
‘Nu ben ik eindelijk niet meer alleen.’

Nog een laatste blik,
voordat ze verdwijnt
in de armen
van de tomeloze zee.
Nog even zwaait ze terug
en neemt al haar geheimen met zich mee…

In mijn eentje, lopend op ’t strand,
tuur ik naar de einder
en neem
mijn schepje weer ter hand…

Wija Oortwijn

Het thema van 2011 was: ‘Ik zoek wat ik niet vinden kan’. Als ik Luchtkasteeltjes thuis nog eens rustig teruglees, blijkt dit gedicht uitstekend bij dit thema te passen. De ik-persoon ziet letterlijk haar verleden voor zich. Althans, de laatste zin “en neem mijn schepje weer ter hand” lijkt dit te suggereren. Ze ziet een klein meisje (zijzelf?) op het strand dat luchtkasteeltjes bouwt. Een luchtkasteel is een droombeeld of een irreëel toekomstbeeld. Waar denkt het meisje aan, daar op het strand? Ze wordt er in ieder geval niet gelukkig door. Haar “blik op oneindig, ogen zo star” en niemand die haar blijkbaar mist.

De ik-persoon vraagt zich af wie zij eigenlijk is, dat kleine meisje. Welke geheimen ze heeft. Ze krijgt wellicht nooit een antwoord op haar vragen. Dat kleine meisje is verdwenen “in de armen van de tomeloze zee”. Voor het meisje was het een zegen: “Nu ben ik eindelijk niet meer alleen”. Maar wat deed het met de volwassen ik-persoon? Ze tuurt naar de einder en neemt haar schepje weer ter hand. Wellicht om nieuwe luchtkasteeltjes te bouwen?

Als ik het gedicht een paar keer lees, dringt de lading pas echt tot me door. Een droevig gedicht dat aanzet tot nadenken. En op het terrein van Dennenoord zijn  nog minstens twaalf andere gedichten die ik niet gezien heb tijdens onze wandeling. Die komen op mijn Nog Te Bezoeken Straatgedichten-lijst!

Ben jij ook benieuwd naar de gedichten die op het terrein van Dennenoord staan? Bij de receptie van het hoofdgebouw kun je een gratis routebeschrijving krijgen van de poëzieroute.

Ik hou ervan, gedichten op onverwacht plekken. Poëzie, die soms letterlijk op straat ligt. Straatgedichten heten ze, ‘streetpoetry’ in het Engels. Instagram staat er vol mee. Ikzelf heb inmiddels ook een kleine fotoverzameling aangelegd. Kijk maar eens om je heen als je door een plaats of zelfs over een station loopt. Het zijn er meer dan je denkt en hun aantal groeit gestaag. In 2018 staat op deze blog elke maand een straatgedicht centraal (#EMES2018). De straatgedichten vind je hier. Welk straatgedicht is jou opgevallen?

Pieterpadwandelaar

Het bankje is bezet. Een man en een vrouw zijn neergestreken op het blanke hout waarin de nerven die ooit een boom waren nog goed te zien zijn. Met hun ruggen schermen ze deels de afstanden naar het begin en einde van het pad der paden af. Ook de Drentse plaats die groot in de rugleuning is geëtst is nauwelijks te lezen. Dankzij de Facebookfoto’s herkennen we het pieterpadbankje echter meteen. Bankjes langs het beroemde wandelpad zijn een begrip op zich.

Mijn vriendin en ik halen allebei onze telefoons tevoorschijn voor een foto. De uitrustende wandelaars staan vrijwel gelijk op en laten zonder omhaal hun voormalige zitplaats fotograferen. Ze stellen zelfs voor een foto van ons te maken, op het bankje. Wij maken dankbaar gebruik van het aanbod. Met verwaaide haren knijpen we onze ogen tot spleetjes tegen de zon.

Hoewel ze, zoals dat hoort, het rood-witte wandelboekje in de hand hebben, vallen ze met hun outfit uit de toon bij de hordes pieterpadwandelaars die vandaag op pad zijn. Ik zag vandaag meer wandelstokken, afritsbroeken, sneldrogende shirts in felle kleurtjes, afgedragen bergschoenen en uiteraard rugzakken met waterzakken (met zo’n slangetje over de schouder) dan tijdens alle andere wandelingen van dit jaar tezamen.

De man en vrouw dragen beide een modieuze zonnebril en dito sneakers. De studs op haar shirt laten ruimte vrij voor de glimmende letters die het woord ADORABLE vormen. Zijn spijkerbroek is afgezakt volgens de laatste mode. Zeker geen doorsnee-wandelaars. Zijn eerste vraag echter verraadt dat ze wel degelijk meerdere etappes van het Pieterpad achter de rug hebben: “Lopen jullie naar het noorden of naar het zuiden?”

Zij lopen zuidwaarts en moeten vanuit Drenthe nog een eindje. In mei dit jaar zijn ze begonnen, nadat ze de twee delen van het routeboekje cadeau hadden gekregen. Hun kinderen vonden het een gepast cadeau voor hun 25-jarig huwelijksfeest. “En ik heet Pieter” voegt de man eraan toe, “vandaar”. Hij grijnst zijn rechte, blinkend witte tanden bloot.

Wat we van de etappe van vandaag vonden, vragen ze. Ik wil vertellen over de idyllische beekjes, het bijzondere hoogveen, de bossen waar het licht zo mooi doorheen valt, maar word na mijn inleidende ‘Mooi etappe, we …!” door Pieter in de rede gevallen. Vandaag teveel natuur naar hun smaak, ze misten de plaatsjes. Op een gegeven moment heb je zo’n bos wel gezien.

Uiteraard lopen ze gewoon verder. Het is wel “relaxed”. En ze komen steeds dichter bij hun woonplaats in de Achterhoek. Ach, ze hebben de tijd. Gisteren nog kwamen ze twee vriendinnen tegen die al 12 jaar onderweg zijn op dit langeafstandspad. Ze kunnen dus nog even vooruit. Terwijl Pieter praat, houdt hij continu de passerende wandelaars in de gaten. Jonge blonde vrouwen krijgen een stralende lach toegeworpen.

Dan stelt hij voor samen de laatste kilometers naar het eindpunt van de etappe te lopen. Ik wissel een verbaasde blik met mijn vriendin. Samen oplopen met andere wandelaars gebeurt wel vaker op het Pieterpad, maar Pieter lijkt toch een voorkeur te hebben voor andere – vooral jongere en blondere – wandelaars. Met de gedachte dat het maar een paar kilometer is, stemmen we toe.

Pieter bergt demonstratief zijn boekje op in zijn rugzak. Het is nog maar een klein stukje en de markering tot nu toe is “echt geweldig”. Bij een splitsing aan een bosrand slaat toch de twijfel toe. Twee paden en geen wit-rode markering. Wij vonden de markering niet zo geweldig vandaag en met het boekje dat we in de hand hebben gehouden, gaan wij ze voor op het juiste pad.

Een kwartier later zitten we op een Schoonloos terras. Alle tafeltjes zijn bezet door wandelaars. Rood-witte boekjes en rugzakken zover het oog reikt. Arriverende wandelaars worden herkend, begroet, verhalen worden uitgewisseld. Vooral het natuurschoon onderweg is onderwerp van gesprek. Pieter en echtgenote drinken ontspannen hun welverdiende biertje en gaan bijna op in de groep wandelaars. Bijna.

Als ze aanstalten maken om hun auto op te zoeken, wensen we ze nog veel wandelplezier. “Misschien tot ziens” zegt Pieter joviaal, “binnen nu en twaalf jaar”.

In oktober dit jaar liep ik twee etappes van het Pieterpad en deed inspiratie op voor dit korte fictieve verhaal. Benieuwd naar de etappe waarbij we dit pieterpadbankje tegenkwamen? Lees hier mijn wandelverslag.

Het gedicht dat indruk maakte

Het is Najaarspoezieweek op de blog van Sandra leest. Eerder deze week schreef ik over de poëzie die gewoon op straat ligt. Als je wil, kun je in elke zichzelf respecterende plaats in Nederland poëzie lezen op muren, ramen, banken, de straat of waar dan ook. Je komt af en toe de meest verrassende gedichten tegen. Naast straatpoëzie lees ik af en toe ook poëzie op papier (al dan niet analoog). Eén zo’n gedicht wil ik jullie niet onthouden.

Lang geleden studeerde ik Nederlands en abonneerde ik me – op advies van een docent – op het digitale poëziemagazine Meander. E-mail begon net in zwang te raken en die digitale magazines (zoals o.a. ook Neder-L) werden periodiek in je mailbox bezorgd. Op mijn studentenkamer had ik toen nog geen internet, dus las ik mijn mail in één van de computerzaaltjes van de universiteit.

Daar, in zo’n saai zaaltje met grijze vloerbedekking, witte muren en als je geluk had nog een paar ramen, kwam ik op een dag in Meander een gedicht tegen dat veel indruk maakte. Zoveel indruk, dat ik het overtypte en printte. Jarenlang heeft het A4-tje in mijn studentenkamer gehangen, te midden van andere teksten.

20 jaar later en vele verhuizingen verder overlijdt de vader van een vriendin. Zij schrijft zelf gedichten en om de een of andere reden moet ik denken aan dat gedicht van toen. Als hart onder de riem op de condoleancekaart. Maar wat was de tekst precies? Het A4-tje had de verhuizingen niet overleefd. De mail, het mailadres en het mailprogramma van toen zijn al lang verleden tijd. Maar het geheugen van internet is indrukwekkend. Zonder de naam van de dichter te weten, vind ik het terug.

Het gedicht heeft niet aan kracht ingeboet. Oordeel zelf:

Weggaan

weggaan maakt niet veel geluid
niet meer dan herfstbladeren
die opstuiven in de wind
de boom blijft verweesd achter
nu zijn stem op het tuinpad ligt
en geluiden dempt
haast onhoorbaar
je voetstappen
die zich verwijderen
alleen wie achterblijft
weet hoe afscheid klinkt

Fatima Ualgasi

Van Fatima Ualgasi (1965) is, voor zover ik kan vinden, geen dichtbundel verschenen. Het gedicht Weggaan werd tussen 1995 en 1999 gepubliceerd in Meander. Ik ben niet de enige die onder de indruk is van dit gedicht. Een korte zoektocht op internet leert mij dat in 1999 de lezers van Meander dit gedicht kozen tot ‘Meanders Gedicht van het Jaar’. Toen de geestelijk vader van Meander, Rob de Vos, in april dit jaar overleed, werd zijn dood op Meander ook herdacht met dit gedicht. Op deze site vind je meer gedichten van Fatima Ualgasi.

Benieuwd wat de andere Najaarspoëzieweek-bloggers schrijven over poëzie? Kijk eens op de blogs van:

Sandra leest
Jannie Tr
Stien
Lalagè Leest
Antoinette

De poëzie ligt op straat

Het is Najaarspoëzieweek op de blog van Sandra leest. Zij vindt dat we met zijn allen veel te weinig poëzie lezen. Met dit initiatief wil ze laten zien “dat het lezen van poëzie niet moeilijk of lastig is maar juist leuk en boeiend”. Met mijn Elke Maand Een Straatgedicht-uitdaging van dit jaar sluit ik uiteraard graag aan bij dit initiatief. Vergeet de boekhandels of de bibliotheken, de poëzie ligt (of hangt of staat) immers gewoon op straat!

Sandra leest op Twitter

Zoals sommigen wel opgevallen is, schrijf ik dit jaar op deze blog maandelijks over de straatgedichten die ik tegenkom. Toevallig onderweg of bewust tijdens een literaire stadswandeling. Het zijn er veel, heel veel. En hun aantal neemt alleen maar toe. Elke zichzelf respecterende plaats heeft minimaal een paar regels poëzie op een muur staan. Een (nog altijd groeiend) overzicht van de straatpoëzie in Nederland en België vind je hier.

Tijdens een Groene Wissel wandeling door de binnenstad van Leiden kwam ik een bijzonder muurgedicht tegen. In een smalle straat stond op een witte muur tussen vier ramen een tekst in een taal die ik niet kende. Ook de naam van de dichter zei me niets. Wat me intrigeerde was de vorm van de tekst, door een stralende najaarszon mooi uitgelicht. Het leek wel een wervelstorm.

In leiden kom je op de meest onverwachte plekken gedichten tegen

Thuis zocht ik het gedicht op, wat niet een hele grote inspanning bleek. In Leiden ‘stikt’ het namelijk van de straatgedichten. Poëzie in allerlei talen, nieuw maar ook enkele eeuwen oud, siert de gevels van de sleutelstad. Een uitgebreide website vertelt de geïnteresseerden alles over de dichters en het gedicht. Je kunt de tekst zelfs in de oorspronkelijke taal beluisteren.

De taal van ‘mijn’ gedicht blijkt het Muskogee te zijn, een indianentaal uit het zuiden van de Verenigde Staten. Vandaag de dag zijn er nog slechts 5000 mensen die de taal spreken. Dit zijn hoofdzakelijk American Indians van de Creek Nation.

De dichter Wotkoce Okisce, oftewel Louis Oliver (1904 – 1991) maakte deel uit van deze Creek Nation. Als relatief hoog opgeleide American Indian (hij haalde zijn middelbare schooldiploma) was Oliver een buitenstaander. Hij kende de verhalen van zijn eigen volk, maar ook de wereldliteratuur en de westerse poëzie. Later in zijn leven probeerde hij de twee tradities bij elkaar te brengen en schreef hierover twee boeken met gedichten en verhalen.

Een van die gedichten is nu in Leiden door elke willekeurige voorbijganger te lezen. Althans, als je het Muskogee machtig bent. Het gedicht staat sinds 1993 op de gevel, maar ik vraag me af hoeveel mensen sindsdien (zonder uitleg) hebben begrepen wat er stond. Het is een traditioneel volksverhaal in een westers jasje. De Nederlandse vertaling (door Jelle Kaspersma) van de tekst luidt als volgt:

Bron: https://www.muurgedichten.nl/nl/muurgedicht/maskoke-okisce-ca-1985

Vorm en inhoud passen goed bij elkaar. Tornado’s zijn in het zuiden van de VS geen onbekend verschijnsel. Het is een natuurverschijnsel om ontzag voor te hebben. Uiteraard wordt er in de volksverhalen een verklaring gezocht voor het ontstaan van zo’n wervelstorm. Dat verhaal is – kort samengevat – hier op de muur te lezen. Voor iedereen die voorbij komt.

En dat is het leuke van straatgedichten. Ze brengen het grote publiek in aanraking met poëzie, op de meest onverwachte momenten. En – vaker dan je denkt – zitten er gedichten tussen die je niet meer loslaten. Van dichters die je in een boekhandel nooit had uitgekozen (gesteld dat je überhaupt al op zoek was naar een dichtbundel). Dus kijk om je heen als je buiten loopt. Er is meer poëzie voorhanden dan je denkt.

Benieuwd wat de andere Najaarspoëzieweek-bloggers schrijven over poëzie? Kijk eens op de blogs van:

Sandra leest
Jannie Tr
Stien
Lalagè Leest
Antoinette

Overvaller

Bron: carnavalsland.nl

“Geef me je geld!” roept de gemaskerde man met overslaande stem terwijl hij zijn trillende pistool op de man achter de kassa richt. Zachtjes klinkt nog het belletje bij de deur na. Door zijn getinte glazen neemt de winkeleigenaar de overvaller rustig op. Dan verschijnt er een glimlach om zijn lippen.

Even daarvoor had deze in zwarte kleding gehulde overvaller – toen nog zonder bivakmuts – voor de winkel een korte discussie gehad met een andere man – ook in zwarte kleding. De laatste had een paar grootse armgebaren gemaakt. De schouders van de overvaller die nu in de winkel staat, waren nog wat verder naar voren gezakt. Voordat de winkeleigenaar had verstaan waar de discussie precies over ging, had de ene man de andere een duwtje gegeven richting de sigarenzaak. Half struikelend had hij de muts over zijn hoofd getrokken.

En nu staat die overvaller hier dus voor hem. De andere leunt, nu ook met muts, tegen de winkeldeur. Hij probeert een deuntje te fluiten en kijkt om zich heen alsof hij daar toevallig staat. Zijn bivakmuts doet voorbijgangers stilstaan. Een jongetje van een jaar of 8 wijst naar hem en vraagt zijn moeder: “Is dat nu een echte overvaller?” Zijn moeder trekt hem snel mee, terwijl hij enthousiast “cool!” roept.

In de winkel wacht de overvaller op een reactie van de winkeleigenaar. Die glimlacht nog wat meer. Langzaam buigt hij zich naar de overvaller toe, totdat zijn omvangrijke buik de toonbank raakt. Hij probeert zijn blik te vangen. “Mag ik je een tip geven?” Zijn toon is vertrouwelijk. De overvaller doet een stapje naar achter, maar blijft naar de winkelier kijken. Zijn pistool wijst inmiddels naar de vitrine achter de kassa, waarin fidget spinners in diverse kleuren liggen te verstoffen.

“Op dit tijdstip zit er nog weinig geld in de kassa. Als je nu verstandig bent, kom je tegen vijven terug. Dan kun je de hele dagopbrengst meekrijgen.” De overvaller aarzelt, laat de woorden op zich inwerken, doet nog een stapje terug en draait zich dan om. Half rennend is hij in een paar tellen bij de deur en duwt hem open. Een diepe zucht ontsnapt hem. Het belletje klingelt vrolijk. Buiten grijpt hij de arm van zijn kompaan en trekt hem mee.

Dan zijn ze uit het zicht verdwenen. De winkelier knippert met zijn ogen. Werkte dat nu net echt? Dan pakt hij zijn telefoon en typt het nummer van de politie in.

Een collega hoorde op de radio het bijzondere verhaal van twee overvallers, die op advies van de winkelier later op de dag terugkwamen vanwege een grotere buit. Uiteraard stond toen de politie klaar om de criminelen in de kraag te grijpen. Hoe verrast zullen beide partijen zijn geweest. De politie omdat de overvallers daadwerkelijk zo onnozel waren om terug te komen en de overvallers omdat de winkelier de politie had gebeld. ‘s Avonds in de trein terug bleef het verhaal door mijn hoofd spoken. Hoe zou dat precies zijn gegaan?

Pottemennekes

Soort gedicht: Muurgedicht
Waar: Maastricht
Dichter: Wiel Kusters

De serveerster is in de weer met de tafels, stoelen en kussens. Op zo’n zonnige herfstdag als vandaag willen de mensen niet binnen zitten. Lunchen in het zonnetje, met uitzicht op de Maas, dat is wat men wil. Dat is wat iedereen wel wil. Ik glimlach naar haar als ze even opkijkt van haar werkzaamheden. ‘Ga maar door’, probeer ik uit te stralen, ‘ik maak alleen even een foto’.

Het muurgedicht staat levensgroot op de zijkant van het eigen theater van Toneelgroep Maastricht, waar ook het theatercafé bij hoort. Zwarte letters op een intens witte muur. Nog grotere letters laten geen twijfel bestaan over de oorspronkelijke functie van het gebouw. BORDENHAL, schreeuwt het me toe.

Ooit was de aarde plat, je viel eraf
wanneer je, tegendraads, de rand opzocht
en wars van hoge heren, blind voor straf
een moeten vond in wat niet kon of mocht.

De hemel was toen hoog, je klom erin
als je je hoofd maar boog, je hand ophield,
geen dingen zei over een Nieuw Begin,
je kromde, bad en werkte, neergeknield.

Van aarde was de schotel, was het bord
dat uit jouw hand ontstond, waarvan je at
en dat je brak. De fabrikant zijn naam

stond op de onderkant, jouw pseudoniem.
Uit leem en geest zijn wij, ook jij wist dat.
De mens heeft zich in kunst omhoog gestort.

Wiel Kusters

Lange tijd stond op deze plek de aardewerkfabriek Société Céramique. Serviezen werden hier gemaakt, maar ook lampetstellen en wc-potten. In de bordenhal uit 1880 beschilderden de pottemennekes met de hand de serviezen met allerlei motieven. Aan de onderkant stond zoals het gedicht zegt ‘de fabrikant zijn naam’. Aan het beeldmerk van een leeuw, omcirkeld door de woorden ‘Société Céramique Maestricht’ herken je nog de sporen van hun noeste arbeid.

Het was een andere tijd, een ander leven. Lekker lunchen op het terras of een toneelvoorstelling bezoeken, zat er voor deze mensen niet in. ‘Je kromde, bad en werkte, neergeknield.’ De wereld was nog plat en ‘je viel eraf wanneer je, tegendraads, de rand opzocht’. Als je ‘wars van hoge heren, blind voor straf een moeten vond in wat niet kon of mocht’. Je wereld was van aarde.

Tot ver in de twintigste eeuw heeft de fabriek daar gestaan, aan de oostelijke oever van de Maas. De naam van de wijk die er nu is verrezen (Céramique) herinnert nog aan die tijd. In het multifunctionele gebouw Centre Céramique is een grote collectie Maastricht aardewerk te vinden. En nu is er een gedicht dat de pottemennekes weer laat herleven, even, voor de wandelaar langs de Maas, de bezoeker van het theater en voor de straatgedichtverzamelaar.

Wiel Kusters is een Limburgse dichter met een omvangrijk oeuvre van dichtbundels, proza maar ook theaterwerken. Hij heeft o.a. meegewerkt aan stukken die de Toneelgroep Maastricht opvoert in de Bordenhal. In Maastricht zijn meer straatgedichten van zijn hand te vinden.

Ik hou ervan, gedichten op onverwacht plekken. Poëzie, die soms letterlijk op straat ligt. Straatgedichten heten ze, ‘streetpoetry’ in het Engels. Instagram staat er vol mee. Ikzelf heb inmiddels ook een kleine fotoverzameling aangelegd. Kijk maar eens om je heen als je door een plaats of zelfs over een station loopt. Het zijn er meer dan je denkt en hun aantal groeit gestaag. In 2018 staat op deze blog elke maand een straatgedicht centraal (#EMES2018). De straatgedichten vind je hier. Welk straatgedicht is jou opgevallen?